D.C., fam. Saxifragaceae.
Bekende, in voorjaar en voorzomer bloeiende potplant met kleine, fertiele en grote, vaak steriele bloemen. Ze worden gebruikt als kamerplant of voor de tuin en dan liefst op een half beschaduwde plaats. Ze zijn niet winterhard (evt. inhullen met stro of papier, zoals in België wel geschiedt). Gedurende de zomermaanden worden ze buiten in de volle grond uitgeplant op een zure, kalkvrije veengrond. Na enige malen toppen worden ze midden Aug. opgepot en weer ingegraven. In de herfst worden de planten geheel ingekuild om te overwinteren. Half Dec. wordt een begin gemaakt met het trekken in de kas, waar ze na ca 3 maanden bloeien. De vermeerdering kan geschieden d.m.v. stek van de getrokken of van de op het veld staande planten. Er zijn witte, rosé en rode var. Sommige rosé var. lenen zich goed om geblauwd te worden, hetgeen geschiedt door in de zomer een lepel aluin op de potten te brengen, of ze te begieten met een oplossing van 5 g ijzersulfaat op 10 l water.De meest bekende soort is H. macrophylla (THUNB.) SER. (.H.opuloides KOCH) uit O.Az., waarvan de vorm met geheel steriele bloeiwijzen als hortensia wordt gekweekt. Een zeer bekende sierheester is H.paniculata SIEB. uit O.Az., waarvan ook voorn. de steriele vorm in tuinen voorkomt (H.paniculata grandiflora SIEB.). Een met hechtwortels klimmende soort is H.petiolaris SIEB. et Zucc. eveneens uit O.Az. Andere soorten zijn H.arborescens L., H. serrata (THUNB.) SKR. en H. quercifolia SARTR..