Vóór 1924 was het in vele streken van Ned. gewoonte om bij openbare verkopingen de lust tot bieden van de gegadigden aan te wakkeren door het uitloven van verschillende premiën. Een openbare verkoping geschiedde meestal in twee gedeelten.
Wie bij de eerste (provisionele) verkoping het hoogste bood of het hoogste inschreef of (indien er bij afslag werd verkocht) wie het hoogst afmijnde, verwierf een premie in geld, meestal strijkgeld geheten. Bij de tweede fase van de verkoping werd dan begonnen met het eindbod van de eerste verkoping. Telkens wanneer een bieder een reeds gedaan bod verhoogde, kreeg deze bieder eveneens een premie in geld, bodgeld of hooggeld geheten. In de zandstreken van N.Brab. kreeg iedere bieder bij een publieke verkoping vaak een gratis bierkaartje, wijnkoop genaamd. Ook bij openbare verpachtingen werden dgl. premiën vaak uitgeloofd, wat een der oorzaken -was, van buitensporig hoge pachtprijzen.
De Staatscommissie voor het Pachtvraagstuk, ingesteld bij K.B. van 12 Mrt 1919, S. 10, brak er de staf over. Overeenkomstig haar voorstel werd bij de Wet van 28 Juli 1924, S. 375 het uitloven of uitkeren van bovenvermelde premiën bij openbare verkopingen of verpachtingen verboden, met uitzondering van de strijkgelden. Strijkgelden bij openbare verkopingen worden nog gegeven, vooral in Friesland.