Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Honing, Jan Antonie, (1880-1950)

betekenis & definitie

ontving zijn biol. opleiding aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam en promoveerde in 1909 cum laude bij HUGO DE VRIES. Met zijn dissertatie over ‘De tweelingbastaarden van Oenothera lamarekiana’ bepaalde hij de richting waarin het Oenothera-onderzoek zich nadien heeft bewogen.

Van 1909 tot 1920 was HONING werkzaam aan het Deliproefstation voor tabak, eerst als botanicus (slijmziektebestrijding, selectie) en van 1916 af als directeur.

In 1920 aanvaardde HONING het hoogleraarschap in de erfelijkheidsleer aan de Landbouwhogeschool te Wageningen en in 1930 bovendien het buitengewoon hoogleraarschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Onder zijn leerlingen bevinden zich landbouwkundigen en biologen. HONINGS eigen genetisch onderzoek was gekenmerkt door nauwkeurigheid, vasthoudendheid en volstrekte objectiviteit en had, behalve op Oenothera, vooral betrekking op tabak (licht- en donkerkieming!) en Canna. Zijn kruising van C. indica met C.glauca is een der meest volledig geanalyseerde soortkruisingen.

< >