Plantengesl. der Rosaceae met enkele soorten, gekenmerkt door afgebroken-gevinde bladeren. De enige inheemse soort is F, ulmaria MAXIM., moerasspirea, een plant met in tuilen geplaatste, geelwitte bloemen, die sterk geuren; algemeen langs slootkanten en in vochtige, arme hooilanden.
Bloeitijd:Juni-Aug.
De volgende soorten en var. worden gekweekt als overblijvende, kruidachtige sierplant.
P. hexapetala GILIB., ca 70 cm hoge plant met langwerpige, dubbelgezaagde bladeren, bloemen 6-tallig, wit,| in speren, Centr. Kur., Siberië;
F. h. plena SPÄTH, gevuld, wit.
F. rubra ROB., 150-200 cm hoog, bloemen in grote speren, rose, A.O. Ver. St.;
F. r. magnifica ST. et SCH., met bredere bloeiwijzen en donkerkarmijnrode bloemen. F. ulmaria multiplex B. et R., met gevulde bloemen.
F. purpurea MAX., ca 75 cm hoge plant met handdelige bladeren en karmijnrode bloemen.