is een gesl. van de fam. der Meliaceae, verwant met Swietenia of mahonie. Sommige soorten worden als surrogaat voor mahonie gebruikt.
De uitvoer van dit hout uit Congo en W. Afr. is belangrijk. Het gesl. E. bevat 12 soorten in Afr., waarvan 7 in Congo voorkomen: 5 soorten zijn verbreid over het aequatoriaal woud en Mayumbe, 1 in Katanga en 1 over de bergbossen van O. Congo. De E. zijn grote bomen, soms tot 40-60 m hoog en 25 40 m stamhoogte, 1-2 m diameter, met grote samengestelde bladeren en, zoals Swietenia en Khaya, eigenaardige kolfvormige doosvruchten. Bij E. bedraagt hun lengte 10-25 cm; het openspringen begint, afhankelijk van de soort, aan de top of aan de basis; de gevleugelde zaden zitten per 3-8 in ieder der 5 vakken, in kleine holten van de vrucht-as. de meest gewaardeerde soorten zijn:
E. angolense D.C., W. Afr. tot Angola, in Congo voorn, in Mayumbe, alsook het N. en het Z. van de woudstreek (inlandse namen in Congo: vovo, lifaki, libuyu, esaka; aan de Ivoorkust: tiarna);
E.utile SPRAGUE, de hele woudstreek van trop. Afr. (inlandse namen in Congo: als boven, en ook kalungi; aan de Ivoorkust: sipo);
E.cylindricum SPRAGUE, trop. Afr. van de Ivoorkust tot Uganda, in Congo voorn, in het N. en N.O. van het woud (inlandse namen in Congo: lifaki, esaka, libuyu; aan de Ivoorkust: aboudikro).
E.excelsum SPRAGUE (bergbossen). Minder gewaardeerde soorten:
E. palustre STAKER (moerassige bossen van het W. gedeelte van de Congolese kom),
E.candollei HARMS (E.congoense PIERRE) en
E.delevoyi DE WILD. (Katanga).