is een proefkruisingsmethode, waarbij een aantal individuen (of rassen) onderling in zoveel mogelijk alle twee-aan-twee-combinaties gekruist worden. Het aantal in een d. k. op te nemen individuen (resp. rassen) moet vrij klein gehouden worden, daar b.v. 6 tweeslachtige individuen reeds 6 x 5 verschillende combinaties geven (algemeen: n x (n - 1), of, wanneer de twee reciproke kruisingen telkens als één gerekend worden, (n x (n - 1))/2.
Wanneer een bepaald gewenst kenmerk berust op een dominante factor, b.v. A, dan kan men in een voor het factorenpaar A-a splitsende familie de homo- en heterozygoot dominante individuen, AA en Aa, niet op het oog van elkaar onderscheiden, terwijl men toch met AA individuen wenst verder te werken. Indien nu zelfbevruchting mogelijk en toelaatbaar is, dan zijn de twee geno-typen gemakkelijk te herkennen aan hun nakomelingschap: AA planten splitsen niet het recessieve aa type af, Aa planten wel.
Bij sommige kruisbestuivers kan deze methode echter niet toegepast worden op grond van zelf steriliteit of van inteelt degeneratie. In zo’n geval kan de d. k. de aangewezen methode zijn. De werking ervan is gemakkelijk af te lezen uit het bijgaande schema, waarin 1 en 3 de gezochte AA planten blijken te zijn en kruising 1 x 3 of 3 x 1 de gewenste homozygote AA nakomelingschap geeft.
Wanneer, zoals b.v. bij mais, heterosisteelt wordt toegepast, dan kan voor het vinden van de meest geschikte kruisingscombinatie eveneens van het schema der d. k. gebruik worden gemaakt. Bij het toetsen van een groot aantal rassen op hun ‘combinatievermogen’ wordt de d. k. echter te omvangrijk en komt b.v. de top-cross methode ervoor in de plaats, eventueel gevolgd door een d.k. tussen de beste top-cross rassen.