C.papaya L., papaja (Ned.).kates (Jav. en Madoer.), gedang (Soend.), fam. Caricaceae.
Uitstekende trop. tafelvrucht, welke enigszins aan meloen doet denken. De besvrucht is gewoonlijk langwerpig-eivormig, 10-25 cm lang, 7-15 cm breed. De papaja is een boomachtig kruid, 2,5-10 m hoog, stam 10-30 cm middellijn. Hij groeit in Indon. op doorlatende, waterhoudende, vruchtbare grond en wordt vermeerderd door zaad.Om de zwarte, stekelige zaden zit een sappig omhulsel, dat men vóór het uitzaaien laat drogen. Het plantverband is ca 3 m. De papaja begint te dragen 6-10 maanden na het zaaien. Hij is 'tweehuizig, soms hermaphrodiet. De ♂ bomen leveren kleine vruchten aan lange stelen (papaja gantoeng). De ♀ bomen leveren de consumptie vruchten, welke veel vitamine A bevatten. Om veel ♀ bomen te krijgen kan men het beste uitgaan van een ☿ boom.
Het gewas is zeer variabel. In Indon. is papaja semangka een goede rode en papaja solo een goede gele var. De cultuur is in trop. Am. zeer oud. Op Ceylon wordt industrieel papaïne uit de jonge vruchten gewonnen. Overigens worden jonge vruchten ook voor direct gebruik genuttigd.
In Indon. worden ze in de 'sajoer of als labab of roedjak gebruikt. Van Sur. is bekend, dat men er daar ‘papaja-zuurkool’ van maakt. Bij de selectie zoekt men naar vruchten, welke voor een gematigd warm klimaat geschikt zijn.