(1860-1917) komt de grote verdienste toe fermentwerkingen, die men meende dat aan de levende cel gebonden waren, daarvan vrij te maken (1897). Hij maalde levende gisteellen met kwartszand en infusoriën-aarde fijn en perste deze massa daarna uit onder een druk van 300 atmosferen.
Het uitgeperste celsap, vrij van levende cellen, had de eigenschap suiker tot alcohol te vergisten. Vóór deze ontdekking had men het vermogen orn deze gisting te bewerkstelligen uitsluitend aan de levende cel toegekend.Later werd aangetoond dat ook de melkzuur- en de azijnzuurgisting niet aan de levende cel gebonden zijn.