Wat gewoonlijk b. genoemd wordt, is een verzamelvrucht, bestaande uit meer of minder grote korrels van onregelmatige vorm, die plantkundig vruchtkluwens heten. de bloempjes aan de bloemstengel zijn verenigd tot z.g. kluwens. De eigenlijke bietenvrucht is een dopvrucht.
De dopvruchtjes van hetzelfde bloemkluwen blijven door de omhullende verdroogde, hardgeworden bloemdekken samenhangen en vormen zodoende het vruchtkluwen. De dopvruchtjes omsluiten elk een zaad, met glanzende, donkerbruine tot roodbruine zaadhuid; de zaden zijn niervormig en bevallen naast de kiem een weinig kiemwit (reservevoedsel). Het aantal vruchtjes per kluwen loopt uiteen van 1-5. Er zijn thans echter suikerbieten ontdekt, waarbij alle kluwens slechts één zaadje bevatten (z. Eénkiemig zaad).
Het b.neemt zeer langzaam water op; bij de kieming komen de twee zaadlobben boven de grond en doen een tijdlang dienst als eerste groene bladeren der plant. Het b. is zeer gevoelig voor vochtovermaat in en een verkorting van het kiembed. De minimum kiemingstemperatuur is ca 4-5°C. de optimum kiemingstemperatuur is ca 25oC. De maximum kiemingstemperatuur is ca 28-30oC.