Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Bestrijdingsmethoden

betekenis & definitie

Er zijn vele mogelijkheden en methoden voor de bestrijding van ziekten en plagen in land- en tuinb. Deze b. kunnen als volgt ingedeeld worden.

(1) Quarantaine-maatregelen. Deze beogen de verspreiding van ziekten en plagen tegen te gaan, van land tot land en van streek tot streek. Veelal moeten zij gesteund worden door wettelijke bepalingen: controle op in- en uitvoer, een verplichte behandeling van ingevoerde producten (b.v. tot gassen van houtige gewassen tegen de San José schildluis) en een verplichting van een begeleidend gezondheidscertificaat van een bevoegde instantie. Vaak werken deze maatregelen in de praktijk als handelsbelemmering. Daarom is internationaal overleg noodzakelijk, alsmede internationale inventarisatie van ziekten en plagen.

(2) Cultuurmaatregelen. Dit zijn al die maatregelen die gunstig werken op cultuurfactoren, zodanig dat de plant bevoordeeld wordt en de parasiet benadeeld. Het zijn veelal hygiëne-maatregelen met een sterk prophylactisch karakter.

Diverse factoren kunnen genoemd worden:

a) Standplaatsfactoren. Klimaat en bodem. Soms is geen verbetering mogelijk, soms zijn belangrijke resultaten te boeken. Strijd tegen nachtvorst, irrigatie, verbetering van de bodemstructuur (organische bemesting), zorgen voor goede voedingstoestand van de bodem (harmonische bemesting), regeling van het bodem vocht (draineren), grondbewerking, bodemkartering en onderzoek van de ondergrond,
b) Vruchtwisseling. Door te veelvuldige teelt van éénzelfde gewas op éénzelfde akker, kunnen bepaalde parasieten zich dermate ophopen, dat de teelt van dat gewas verder onmogelijk wordt. De hierbij betrokken ziekten zijn

veelal met andere methoden zeer moeilijk te bestrijden (aaltjes, bodemschimmels). Het is daarom een eerste vereiste om bij de vaststelling van het bouwplan ook rekening te houden met de kwestie van het besmet-zijn van de kavels. Voor aaltjes is grondonderzoek mogelijk. Gemaakte fouten wreken zich meestal pas na jaren. Zodoende hebben veel boeren hun bedrijven verknoeid en hebben de zoons er de last van (b.v. bietencysteaaltjes door veel te intensieve bietenteelt). Een goede vruchtwisseling is ook voor andere landbouwkundige factoren van veel betekenis,

c) Rassenkeuze. De vatbaarheid en gevoeligheid van de rassen lopen soms sterk uiteen. Een goede rassenkeuze kan veel schade voorkomen (Zie ook onder 3).
d) Selectie van zaad en pootgoed. Het zaad en plantgoed moet krachtig en gezond zijn. Overjarig zaad, eigen nabouw, ongeselecteerd pootgoed e.d. zijn uit den boze. O.a. voor dit doel is de N.A.K. opgericht,
e) Zaaitijd. Verschil in zaaitijd geelt verschil in ontwikkeling van de planten op het moment dat de parasitaire aantasting begint. Voor een juiste zaaitijd moet gezorgd worden, om de parasiet zo gering mogelijke kansen te geven tot een catastrophale ontwikkeling. De fritvlieg bij haver b.v. vraagt voor de infectie een jeugdstadium van de plant. Men moet zorgen dat dit stadium voorbij is als de vlieg komt. Laat gezaaide bietenvelden zijn steeds sterker aangetast door de vergelingsziekte dan vroeg gezaaide (verschil in ontwikkeling van de luis die de ziekte overbrengt).
f) Zaaidiepte. Te diep zaaien geeft veelal aanleiding tot het optreden van wortel- en voetziekten.
g) Standruimte. Binnen een gewas ontwikkelt zich een bepaald microklimaat, dat verschilt van het klimaat in de naaste omgeving. Dit microklimaat is belangrijk, het kan de ontwikkeling van parasieten bevorderen or tegengaan. Bietenvelden met dichte stand hebben evenals vroeggezaaide velden, veel minder te lijden van de vergelingsziekte.

(3) Gebruik van resistente rassen. Bij vele ziekten, waar bestrijding langs andere weg moeilijkheden oplevert, biedt het gebruik van resistente rassen een uitkomst. Het kweken van resistente rassen, waarbij de resistentie gekoppeld moet worden aan andere waardevolle eigenschappen zoals productiviteit, is een tijdrovende en kostbare bezigheid, maar de voordelen van resistente rassen zijn zó groot, dat men meer en meer in deze richting voortgaat. In sommige gevallen wordt het kwekerswerk in hoge mate bemoeilijkt door het optreden van nieuwe rassen van de parasiet, die het aanvankelijk resistente cultuurgewas weer ziek kunnen maken.

(4) Het elimineren van infectiehaarden, vectoren (overbrengers) en tussengastheren.

a) Ontsmetting van gereedschap. Dit speelt een rol bij virusziekten. Met oculeer- en snoeimessen kunnen verschillende viren overgebracht worden,
b) Ontsmetting van grond, zaad of poolgoed. Het te zaaien of te poten gewas kan aangetast worden door parasieten die in de grond en in of op het zaad of pootgoed aanwezig zijn. Het wegnemen van deze infectiebronnen is noodzakelijk. Dit kan door grondontsmetting (stomen of toepassing van chem. producten), of door ontsmetting van zaad en pootgoed (warmwaterbehandeling of zaad- en pootgoed-ontsmettingsmiddelen).
c) Elimineren van andere infectiecentra. De infectie is soms zeer onregelmatig verspreid. Op bepaalde plaatsen zijn soms infectiebronnen aanwezig, die men vaak maar laat voortbestaan. Vb. dode pruimebomen die loodglans herbergen (opruimen), dode takjes en vruchten met sporen van Monilia (uitsnoeien en verbranden), aangetaste bollen met snot (snotkokers zetten), viruszieke aardappelplanten (selecteren), wintereieren van allerlei insecten en mijten op fruitbomen (spuiten), bladluizen in bieten- en aardappelkuilen (tijdig opruimen), enz. Het effect is slechts dan goed als het elimineren grondig en algemeen geschiedt,
d) Elimineren van vectoren. Vele ziekten (vooral virusziekten) zijn gebonden aan bepaalde overbrengers (meestal insecten). Voor het bestrijden van deze ziekten is het elimineren van deze overbrengers vaak reeds voldoende. De strijd tegen biadrol in aardappels en tegen vergelingsziekte in bieten is een strijd tegen de bladluizen. Overigens zijn er ook allerlei andere overbrengingsfactoren (wind, water e.d.), waarmede men rekening moet houden,
e.) Elimineren van waardplanten en tussengastheren. Vele wilde planten herbergen dezelfde parasieten als de cultuurgewassen. De strijd tegen onkruid heeft ook hier betekenis. Vele parasieten hebben een gastheerwisseling (heteroecie). Ze verblijven een deel van het jaar op een bepaald cultuurgewas, en zijn in het andere jaargetijde op een ander gewas te vinden, welk gewas geen cultuurgewas behoeft te zijn. Er zijn vele klassieke voorbeelden bekend: b.v. de leverbot, die leeft bij het schaap en in bepaalde slakjes;de graanroest; die van graan naar de Berberis gaat; appelroest van appel naar ceder; percrocst van peer naar Juniperus sabina; perzikluis van de perzik naar aardappels, bieten e.d.; de rose appelluis van appel naar weegbree enz. Uitroeien van één der beide waardplanten kan vaak gunstig resultaat hebben {Berberis).

(5) Meer directe bestrijdingsmethoden. Deze kunnen in grote lijnen in drie groepen verdeeld worden:

A. Mechanische en physische maatregelen.
a) Druk. Het dooddrukken of door druk verwijderen op kleine of grote schaal van insecten was vroeger meer algemeen gebruikelijk dan thans, doch komt nog wel voor: het afborstelen van bloedluis kolonies, bestrijding van langpootmuggen met walsen, het afspuiten van bladluizen met sterke waterstraal e.d.
b) Afweer. Hierbij denken we aan bepaalde hindernissen die we aan beschadigers van het gewas in de weg leggen: afrasteringen tegen wildschade, netten tegen vogels, lijmbanden om vruchtbomen, koolkragen tegen koolvlieg (thans niet meer gebruikelijk), allerlei middelen om vogels af te schrikken (in de kersencultuur) e.d.
c) Vangen, verzamelen, aanlokken. Het rechtstreekse wegvangen van de beschadigers of het vangen na aanlokken. Veel van deze methoden zijn sterk verouderd en spelen vaak nog alleen maar plaatselijk een rol. Toch is het inschakelen van de schooljeugd bij de strijd tegen de Coloradokever nog heden gebruikelijk. Vangapparaten zijn er van allerlei aard aangepast aan elk speciaal doel (vallen, netten, klemmen, lampen, vangstammen).

Vooral in de strijd tegen de sprinkhanen kent men veel vangmethoden tegen de over de grond trekkende vormen. Men tracht ze dan te verzamelen in vanggreppels, waar ze met HCH of met vlammenwerpers worden vernietigd. Ook de gehele strijd tegen ratten, muizen, bisamratten e.d. hoort hier thuis,

d) Temperatuur. Hoge en lage temp. worden gebruikt. Grondontsmetting door stomen, warmwaterbehandeling van granen (stuifbrand) en bollen

aaltjes), van plantgoed (bibit) van suikerriet tegen de sereh-ziekte (virus). Bewaring van fruit in koelhuizen dient mede om bewaarschurft te voorkomen.

e) Electriciteit, stralingen. Electrische afrasteringen worden behalve als weide-afgrenzingen ook gebruikt als wildafweermiddel. Ultraviolet licht heeft op vele schimmels en bacteriën een vernietigend effect.
B. Chemische bestrijding. Hieronder vallen alle maatregelen, waarbij men met chem. stollen of praeparaten de parasieten tracht te doden, hun optreden poogt te verhinderen of hen tracht te verdrijven (z. Bestrijdingsmiddelen). Vooral na de tweede wereldoorlog heeft deze chem. bestrijding een grote vlucht genomen en wordt zij, vaak ten onrechte als de enig mogelijke gezien.

Er zijn aan de chem. methoden allerlei gevaren verbonden. Vooral voor hen, die met de veelal zeer giftige stoffen werken, maar ook t.o.v. de consumenten, die de bespoten gewassen nuttigen. Een bezwaar is ook wel dat vele chem. middelen zeer weinig specifiek werken en zowel de parasieten als ook de natuurlijke vijanden van deze parasieten vernietigen, zodat er gevaar dreigt dat de kansen der biologische bestrijding verminderen en een chem. bestrijding steeds meer bittere noodzaak wordt. Problemen van allerlei aard rondom deze chem. bestrijding staan momenteel in het brandpunt van de belangstelling.

De Wet op de Bestrijdingsmiddelen 1948 is bedoeld om bedrog in de handel in de chem. producten tegen te gaan. De Plantenziektenkundige Dienst te Wageningen is hier de keurings- en controle-instantie. De Arbeidsinspectie bemoeit zich met de gevaren die de gebruikers bedreigen, terwijl het Landbouwveiligheidsbesluit 1950 de opslag en het gebruik van deze middelen op de land- en tuinbouwbedrijven regelt. De Dienst voor de Volksgezondheid is betrokken bij de giftige residus die op de gewassen zouden kunnen overblijven. Het toezicht hierop is ondergebracht bij de Keuringsdiensten van Waren, die hierbij de Warenwet tot hun beschikking hebben.

Door het contact tussen de drie genoemde instanties (P.D., Arbeidsinspectie en Dienst Volksgezondheid), is bewerkt dat op de verpakkingen van de goedgekeurde preparaten bepaalde waarschuwingen worden vermeld, die de gebruikers inlichten over de mogelijke gevaren. Door de verschillende voorlichtings-instanties worden op allerlei wijzen berichten uitgegeven via pers en radio, waarin vooral gewezen wordt op de juiste tijdstippen voor de bespuitingen. Deze worden bepaald op grond van verrichte waarnemingen over de ontwikkelingstoestand van de parasieten.

Op grond van de bepalingen van de Plantenziektenwet kunnen bepaalde bestrijdingen verplicht worden gesteld.

C. Biologische bestrijding. Hierbij worden de parasieten bestreden met hun eigen vijanden. Meestal voltrekt deze bestrijding zich zonder toedoen van de mens, maar vaak ook wordt ze door de mens gestimuleerd (bescherming van nuttige vogels, invoer van hyperparasieten c.d.). Ook vele hogere dieren zijn nuttig voor het bewaren van het biologisch evenwicht. Zo zijn b.v. vele vogels nuttig voor het opruimen van ratten en muizen, alsmede van insecten. Roofinsecten die van veel betekenis zijn, kent men uit allerlei insectengroepen (lievenheersbeestjes, zweefvliegen, gaasvliegen, sluipwespen, galmugjes, enz.). Men kent ook gevallen van onkruidbestrijding door insecten (Coccus cacti tegen Opuntia). Schimmelziekten van insecten zijn algemeen bekend en grijpen b.v. in een luizenkolonie zeer snel en radicaal om zich heen. Bij de bestrijding van schimmels door andere schimmels komt het onderwerp antagonisme ter sprake. Dit speelt in de grond een grote rol.

Ook het brede terrein van de antibiotica hangt hiermee samen. Bacteriën spelen ook hun rol. Er zijn bacterieziekten van insecten bekend, waardoor een plaag vrij snel tot stilstand kan komen. Bacteriepreparaten tegen ratten zijn eveneens bekend.

Biologische bestrijding kan in theorie als de meest ideale methode worden beschouwd. Het is alleen een moeilijkheid, dat de biologische compensatie voor een parasitaire aantasting pas laat optreedt. De vijand ontwikkelt zich meestal nl. pas sterk als ook de plaag op zijn hoogtepunt is. Dan is de schade reeds geschied en komt de bestrijding, van de menselijke kant bezien, te laat.

D. Wettelijke maatregelen. De Plantenziektenwet 1951 geeft machtiging om allerlei maatregelen ter bestrijding van bepaalde ziekten en plagen wettelijk voor te schrijven. Gelijk met het in werking treden van deze wet is voor allerlei kleinere wetten, die voor speciale doeleinden in de loop der jaren werden gemaakt, de mogelijkheid van intrekking geopend, zodra het betreffende uitvoeringsbesluit is gereed gekomen. Voor de Wet bestrijding Aardappelmoeheid is dit b.v. reeds geëffectueerd door het uitvaardigen van het Besluit bestrijding aardappelmoeheid van 1952. K. HARTSUIJKER.

< >