Aleurites moluccana WILLD., fam. Euphorbiaceae, inheemse naam: kemiri (Mal., Jav.), moentjang (Soend.).
Het is een tot 40 m hoge en 100 cm dikke boom uit het moessonbos tot 1000 m boven de zeespiegel, vooral in het O. van de Indon. archipel voorkomend. Veelvuldig op erven geteeld om de olierijke zaden, die voor vele Indische gerechten een onmisbaar ingrediënt vormen. In O. Indon. worden de oliehoudende ’kernen wel tot kaarsen verwerkt (candle-nut-tree). De sterk drogende olie is veel minder waard dan de bekende tung-olie van A.fordii HEMSL. en A.montana WILSON, w-elke beide soorten in China inheems zijn en resp. 90% en 10% van de tungolie of Chinese houtolie leveren, een van de belangrijkste uitvoerproducten van China. Wel zou zij lijnolie in de verfindustrie kunnen vervangen, maar daarvoor is de prijs der vruchten meestal te hoog. Het zachte, lichte (s.g. = 0,35), witte hout is weinig duurzaam, maar levert een geschikt kisthout.
Daarom heeft het Boswezen in O. Java deze houtsoort sinds 1930 aangeplant.
De uitgestrektheid der plantsoenen bedroeg eind 1942 ca 2300 ha. De cultuuraanleg geschiedt volgens de bosakkerbouwmethode met tussenplanting van Leucaena, waarbij de grote zaden direct in een verband 3 x 2m op het terrein kunnen worden uitgelegd. Het is een zeer snel groeiende lichthoutsoort, die een sterke dunning vereist. Bij een 20-jarige omloop bereikt de eindopstand een hoogte van 33 m, een dikte van 60 cm en een dikhoutmassa van 350 m3 per ha. De totale dikhoutproductie inclusief de dunningen bedraagt gemiddeld 34 ms per jaar/ha.
De cultuur van A. fordii en A. montana werd in de loop van deze eeuw in veel landen beproefd, o.a. in Indon. In de tropen bleek alleen A.montana te gedijen. De vermeerdering geschiedt door zaailingen, die dikwijls geoculeerd worden. De boom komt na 3-4 jaar in dracht. Men raapt de rijpe, afgevallen vruchten, ontbolstert deze en perst de zaden in een schroefpers. Het olie-rendement van droge zaden is ca 28%.
De olie wordt voorn, gebruikt in de lak-, verf- en vernisindustrie. China leverde voor de oorlog ca 90 % van de wereldproductie aan tungolie (ca 130.000 ton). De voornaamste producenten zijn China, de Ver. St., Rush, Argentinië en Brazilië.
In Congo werden enige plantages aangelegd, voorn, met A. montana: totale oppervlakte 2.105 ha in 1950.