is het pleksgewijze (z. pl. Aaltjesziekten) achterblijven in ontwikkeling en sterven van de planten als gevolg van de aantasting van de wortels door het aardappelcystenaaltje (z.
Aaltjesziekten). Deze zeer gevreesde ziekte, die sinds 1941 ook in ons land voorkomt, is tot nog toe alleen door een zeer ruime vruchtwisseling te bestrijden. De verbouw van aardappelen is thans geregeld door het op de Plantenziektenwet gebaseerde ‘Besluit bestrijding Aardappelmoeheid’. Daarbij is bepaald:
1. Op terreinen, die niet met a. besmet verklaard zijn, mogen ten hoogste eenmaal in de drie jaren aardappelen of tomaten worden verbouwd;
2. De teelt van aardappelen, tomaten en voortplantingsmateriaal dat met aanhangende grond wordt gedistribueerd, is op grond, die met a. besmet verklaard is, verboden. Voor vroege aardappels kan van de onder 1 genoemde bepaling ontheffing worden verleend. Als voortplantingsmateriaal genoemd onder 2 wordt verstaan: bloembollen en -knollen, boomkwekerijproducten, stekbieten e.a. Ter voorkoming van besmetverklaring en ter bescherming van de export is in bepaalde gebieden het telen van aardappels bij plaatselijke verordening verboden (Boskoop en bloembollenstreek).
Ook in België komt de laatste jaren hier en daar a. voor en werden wettelijke maatregelen getroffen.