ABC van de Hengelsport

Van Onck (1972)

Gepubliceerd op 28-04-2019

Uitloden

betekenis & definitie

Uitloden - Een zo vaak omstreden onderwerp, dat er weer een half boekdeel mee te vullen zou zijn. Dat gaat nu een¬maal niet, maar toch acht ik de kwestie belangrijk genoeg om wat dieper op in te gaan.

Die kleine loodjes op het snoer zijn namelijk vaak van overwegende in¬vloed op de vangst. Ik mag daar wel een voorbeeld van geven. Enkele weken geleden zat ik met een goede vismaat in een bootje op de Nieuwkoopse Plassen. We hadden hengels van dezelfde lengte, een snoer van dezelfde dikte, dezelfde haken en hetzelfde aas. Onze voerplekken lagen geen twee meter uit elkaar. Laat ik bovendien niet vergeten te vertellen, dat we beiden eenzelfde formaat dobber hadden, de Aladdin.

Hij ving één mooie brasem — ik ook. Wat later ving hij de tweede — ik niets. Dat kan en ook de derde bracht me niet in verbazing. Er be¬staat heus wel zoiets als hengelaarsgeluk en dat nivelleert zich nog wel op zo’n visdag.

Maar toen hij zijn vijfde en zijn zesde brasem in de boot had en ik geen enkele erbij, begon ik te twijfelen. Wat kon het zijn? Plotseling herinnerde ik me iets. Bij een vorige gelegenheid (nog¬al stroom en veel wind op ander water) had ik van dit tuig het on¬derste loodje vervangen door een heel wat zwaarder. Zou het dat zijn? Het was het! Toen ik het loodje weer met een lichter had verwisseld bleven onze resultaten onmiddellijk gelijk op gaan.

Dit is maar één voorbeeld en u zult het zelf wel kunnen aanvullen. Deze korte inleiding op dit belangrijke onderwerp heeft o.m. het doel, de nadruk te leggen op een — veel ver¬geten en miskend — feit: hoe u ook uitloodt, welke keuze u ook maakt uit de manieren, waarover we het straks zullen hebben: het voor¬naamste is altijd, dat uw tuig in evenwicht is, d.w.z. dat er geen aparte ,slappe’ delen en andere ge¬spannen delen in voorkomen, dat uw dobber een behoorlijke balans bezit enzovoort enzoverder.

Op welke manieren kunnen we het uitloden variëren?

In de eerste plaats natuurlijk wat de loodverdeling betreft. Moet het lood gelijk, of ongelijk geplaatst zijn, verdeeld over het hele snoer of dichtbij de haak? Van gelijke of on¬gelijke vorm en grootte?

Op al deze vragen een universeel antwoord te geven, een soort reme¬die die alle moeilijkheden doet ver¬dwijnen, is absoluut ondoenlijk. Wie — zoals ik van mezelf mag be¬weren — goed op de hoogte is van de talloze publicaties op dit speciale terrein, komt bovendien tot de con¬clusie, dat de meningen niet alleen verdeeld zijn, naar dat de opvattin¬gen van erkende deskundigen vaak lijnrecht tegenover elkaar staan. De objectieve beschouwer ziet dan wel, dat geen van beide tegenstanders helemaal (on)gelijk heeft.

Ik ga u dus enkele systemen voor¬leggen en laat het aan uw eigen in¬zicht over om dat te kiezen, dat u onder bepaalde omstandigheden het meest gewenst lijkt.

Eén ding staat als een paal boven water: hoe minder de vis bij het opnemen van het aas van het lood merkt, des te beter, want zijn ach¬terdocht wordt dan niet gewekt. Hieruit kunnen we meteen de ge¬volgtrekking maken, dat het tuig bij rustig water nog subtieler uitgelood dient te zijn, dan bij water dat in heftige beroering is. Mijn inleiding was daar een voorbeeld van.

Bij liggend vissen komt het onderste loodje op 15—25 (of soms meer) cm van de haak af op de grond te lig¬gen. Deze lengte varieert met het soort vis dat men te pakken tracht te krijgen resp. in lengte toenemend: voorn — brasem — karper bijvoor¬beeld.

De andere loodjes kunnen dan:

gelijk van vorm en gewicht op ge¬lijke afstanden (bijv. 5 cm, maar kies die afstanden in verhouding tot de afstand onderste loodje-dobber) aan het snoer worden gezet;

Stuksgewijs worden verdeeld over gelijkmatig toenemende afstanden, bijv. 5—10—15—20 cm enz. al naar de beschikbare lengte;

Gegroepeerd worden verdeeld, bijv. met gelijke afstand in groepjes van 2—3—4 enz. of 2—4—8 stuks. Bij bepaalde omstandigheden wordt de¬ze volgorde ook wel omgekeerd. Mag ik u een eenvoudige raad ge¬ven? Ga bij de plaatsing van het lood te werk volgens uw gezond verstand en met inachtneming van de omstandigheden.

Wanneer u liggend vist, terwijl er flink wat trek in het water staat, dient uw tegen de grond liggend lood wat zwaarder te worden ge¬nomen dan bij stil water bijvoor¬beeld. Op zeer diep water — een an¬der voorbeeld — kan het van belang zijn, het onderste lood wat zwaar¬der te nemen dan anders. Het aas komt dan sneller tegen de grond en u wordt niet zo geplaagd door de al¬tijd gulzige kleine voorntjes, die het aas anders voortdurend pakken ter¬wijl het nog onderweg is. En een derde voorbeeld: wanneer er veel wind staat en u met een lichte lijn vist, neem dan de z.g. piramide-verdeling: het zwaarste loodje onder¬aan en naar boven toe steeds lich¬tere. U zult dan minder last hebben dat het tuigje in de war waait.

En voor de rest verwijs ik naar de loodverdeling waar die bij het be¬handelen van de vismethoden voor verschillende vissen ter sprake komt.