Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

meutte

betekenis & definitie

1. Kalf.

In de Broekstraat werden de eerste koeien naar de weiden gedreven. Tegen de spoorwegafsluiting van zwarte palen zag hij ze langzaam voortbewegen, met een jongen of een meisje er achter, in kudden van vijf of zes en een paar zotte muttens, CLAES 1955, 113.

Tamboer bezag me lijk een mutte die een trein ziet voorbijrijden, CLAES 1960, 88.

Ons moeder zal ’t komen betalen als we te naaste week onze meutte verkocht hebben. Of als ons patatten geleverd zijn, WALSCHAP 1976, 115.

2. In toep. op pers.: domme kerel, domoor; - ook: goedzak, sul; kinkel, lomperd.

< >