Gepubliceerd op 28-08-2022

Tests

betekenis & definitie

Aan het eind van de negentiende eeuw zetten zich verschillende artsen (Rieger, Lombroso, Kraepelin, Cattell, Binet, Toulouse) aan de experimentele studie van psychische uitingen, ten einde hiermede het eigenlijke voorwerp hunner studie (eugenetiek, misdadigheid, drankzucht, hersen- en ruggemergziekten) te dienen. Eenvoudige opdrachten werden aan de proefpersonen gegeven, bij de uitvoering waarvan nauwkeurige tijd-, krachtmeting, enz. werden toegepast.

Zo lieten Oerhn–Kraepelin uit een bepaalde tekst letters opsporen en tellen (later herhaald door Bourdon), zinloze lettergrepen van buiten leren, lezen, optellingen maken, enz. Cattell, de uitvinder van de term „mental test” (1890), mat de pijn- en drukgevoeligheid, de tijd benodigd voor het reageren op een gehoorprikkel, enz. Toulouse gaf den romancier Emile Zola verschillende dergelijke „tests” ter beantwoording.Meer en meer werden tests een hulpmiddel van de zielkunde. Gilbert (1894) gebruikte ze reeds bij de studie van de verstandelijke ontwikkeling van het normale kind, speciaal gedurende de puberteit; Ebbinghaus (1897) wendde ze aan bij zijn studie over de vermoeibaarheid van een schoolklas.

Dan publiceren Binet en Simon (1905) een „intelligentie-schaal” (échelle métrique de l’intelligence), een serie tests voor elke kinderleeftijd, welke op die leeftijd op voldoende wijze moeten kunnen worden beantwoord. Deze tests werden in alle landen op grote schaal toegepast en geijkt, waarbij ze tevens werden verbeterd. Het doel dezer intelligentie-schaal is de bepaling van het globaal, verstandelijk niveau. (Zie opstel: Testschaal).

Bijzondere testschalen zijn sindsdien samengesteld door Decroly (voor abnormalen), Herderschee (voor doofstommen), Rossolimo (voor abnormalen, zowel als voor normalen), e.a. Ze zijn alle, evenals de testschaal van Binet en Simon, ingesteld op individueel onderzoek.

Klassikaal, schriftelijk onderzoek naar de globale intelligentie geschiedt met behulp van de zogenaamde „army tests”. Deze zijn een serie eenvoudige opgaven, zoals: Zet op de plaats van het streepje een getal, dat bij de andere getallen past: 2, 4, 8, 16, –. Evenzo: Zet een streepje onder het goede woord: Een perzik is een wortel, bloem, knol, vrucht, groente. Indirect onderzoek naar de globale intelligentie wordt beoogd met het door de proefpersoon laten doen van een bepaald werkje. Dit heet arbeidsproef.

Voorbeelden:

1. In een vierkant plankje met bij alle hoeken een gat (resp. 65, 65, 65 en 67 mm. diameter), past in het gat van 67 mm. precies een stop. Dit wordt het kind getoond. Het plankje wordt daarna op een andere zijde neergelegd; het kind dient de stop direct in het goede gat te steken. (Test van Goddard). Een normaal kind van 31/2 jaar dient deze proef tot een goed eind te brengen.
2. Twee kubieke, gelijkvormige doosjes van gelijke kleur en gelijk gewicht (350 gram), waarvan het één een ribbe van 12 cm. en het andere een ribbe van 8 cm. heeft, worden aan het kind getoond. Gevraagd wordt, welk doosje het zwaarst is. Een paar malen wordt deze proef met gelijksoortig materiaal herhaald, om raden te ontgaan. (Test van Demoor). Een normaal kind van 8 jaar mag geen dupe meer van het grootte-verschil zijn.
3. Achtereenvolgens worden aan het kind 11 in moeilijkheid opklimmende labyrinth-puzzles ter oplossing gegeven. (Test van Burt–Porteus). Aangegeven is, welke puzzle op een bepaalde leeftijd moet kunnen worden opgelost en hoe de vaststelling van het intelligentie-niveau is, als een lichtere puzzle niet en daarna een zwaardere wel wordt gevonden.
4. Een kind krijgt een hem onbekend leeslesje, moet dit stil-lezende in zich opnemen en daarna vragen beantwoorden betreffende gegevens uit dit lesje (betreffende hierin genoemde of aangeduide feiten, de centrale gedachte van het lesje, enz.) (Tests van Gray, Hill e.a.; zie „Report of the American national Committee on reading”, Bloomington 1925).

Verder zijn verschenen een groot aantal tests voor de individuele of klassikale meting van afzonderlijke verstandelijke functies. Hierbij volgen enkele voorbeelden van deze tests voor 12-jarige leeftijd, waarbij gedacht is aan begaafden-keur.

I. Voorstellingsvermogen:

a. Een visitekaartje met daarop één diagonaallijn getekend, wordt voor den leerling neergelegd. Opdracht: teken de figuur, die ontstaat, als ik het kaartje langs déze lijn (de diagonaal) zou omvouwen. (Test van Binet).

b. Stel je een blokje hout voor van 3 cm. lang, breed en hoog. Het wordt aan alle kanten rood geverfd en daarna in kleine blokjes van 1 cm lang, breed en hoog gezaagd. Hoeveel van deze blokjes zijn aan 3 zijden, aan 2 zijden, aan 1 zijde en aan geen enkele zijde rood? (Test van Ruthe, 1920).

II. Opmerkzaamheid:

a. In een zinloze tekst dienen bepaalde letters te worden doorgestreept. (Test van Bourbon).

b. 50 regels zijn gevuld met elk 25 puntenseries van 3, 4 of 5 punten. De series van 4 punten moeten worden doorgestreept. (Test van Wiersma).

III. Associatie-vermogen:

a. Wat is het tegengestelde van blij – alles – vinden – komen – glad – dichtbij – inslapen – reus – zwijgen – vriend – openen – bevriezen – verleden – moedig – wild – schadelijk – liefhebben – nemen – altijd? (Test, geijkt door Lämmermann).

b. Noem woorden, die het mogelijk gevolg aangeven van: een reisje. (Daarna: van een verwonding, een oorlog, armoede, een hoofdprijs.) (Test, geijkt door Müller).

IV. Oordelend vermogen:

Vissen hebben koud bloed. De forel is een vis. Dus …

Alle rivieren monden in de zee uit. De Rijn is een rivier. Dus …

De gelukkige is tevreden. Ik ben tevreden. Dus …

V. Combinatie-vermogen:

Stel verschillende verhaaltjes samen, in elk waarvan voorkomen de woorden: weldoener – ondenkbaar – politie. De volgorde dezer woorden is vrij.

< >