zijn vermogens tot het doen van gecompliceerde bewegingen en handelingen, welke van de aanvang aan, dus zonder voorafgaande oefening, goed geordend tot stand komen en in hoge graad objectief doelmatig kunnen worden genoemd (naar K. Bühler).
Zoo heeft de baby met het voedingsinstinct direct bij de geboorte het vermogen de zeer gecompliceerde zuigbewegingen te doen, welke leiden tot voedselopname.Een eigenaardigheid van instincten is, dat zij niet bewust doen worden, wat de natuur feitelijk met hen beoogt; op bepaalde momenten dringen ze, ondersteund door bepaalde in- en uitwendige prikkels, op bepaalde daden aan; het waarom dezer daden valt buiten de sfeer der instincten. De baby beoogt niet zich te voeden; de zwaluw beoogt niet een nest te bouwen; de zuiver instinctieve mens beoogt niet zijn geslacht in stand te houden. Maar voor het geval, dat hun ervaring hen wijs gemaakt zou hebben, heeft de natuur waar nodig aan de instinctieve daad lustgevoelens verbonden, terwijl ze bij niet-naleving harer wetten sterke onlustgevoelens als pijn en onrust teweegbrengt. Met deze middelen biedt zij een tegenwicht aan de ervaring. Elk levend wezen ondergaat de macht der instincten; is dit wezen een mens, dan vermag hij eerst bij doelbewust gelouterd geestesleven en getraind lichaam zich aan de primitieve werking van sommige instincten te onttrekken. Waar dan een hogere autoriteit gebiedt, zwijgt de lagere.
Tenslotte heeft het instinct bij lange na niet de soepelheid der intelligentie; het geeft slechts één en steeds weer dezelfde oplossing aan van het probleem, dat op een bepaald moment aan het levend wezen wordt gesteld. Zou deze oplossing door de één of andere onvoorziene omstandigheid niet kunnen worden toegepast, dan wordt het probleem niet op andere wijze opgelost. Behoort het bijv. tot de instinctieve verzorging van het moederkonijn, dat de jongen de eerste levensdagen in het donker verblijven en opent men desondanks het hok, dan bestaat de kans, dat men het gehele instinctieve apparaat van het dier in de war brengt, met als gevolg, dat het zijn jongen verslindt. De intelligentie daarentegen zou zich aan het nieuwe feit aanpassen; zij zou middelen beramen, waardoor de jongen bij geopend hok in het warme donker blijven of ze zou proberen het openen te beletten; in ieder geval zou zij voor een zelfverzonnen keuze staan, wat het instinct niet is gegeven.
Wel bezit het instinct het vermogen van phylogenetische aanpassing. Zo verklaren automobilisten, dat zij de laatste jaren veel minder kippen overrijden dan voor twintig jaar; hier heeft het zelfverdedigingsmechanisme zich aan deze nieuwe, gevaarvolle omstandigheid aangepast. Volgens Amerikaanse onderzoekingen zou ook het volgende zijn bewezen. Men gewent een rat, zijn voedsel in het midden van een doolhof te halen; evenzo doet men met haar jongen, de jongen van deze, enzovoort. Men vindt, dat deze van elkander afstammende jongen, als zij voor de eerste keer hun voedsel moeten zoeken, steeds beter doodlopende wegen weten te vermijden. Het is echter nog een vraag, of slechts dit bewegingsmechanisme wordt overgeërfd, of dat het instinct zelf, bijv. als een reeks vage herinneringen, van ouder op jonger overgaat. Freud en zijn school nemen het laatste aan (zie Vademecum: Psycho-analyse); in de laatste tijd helt men echter naar de mening over, dat het instinct telkens weer bij een bepaalde lichaams- en geestesconstructie gegeven is, om in een tekort aan andere vermogens te voorzien.
De biologie onderscheidt negen verschillende instincten, welke om de zucht tot zelfbehoud en tot voortplanting kunnen worden gegroepeerd. Deze instincten zijn: het instinct van voeding, reinheid, paring, bevruchting, nestbouw, verzorging der jongen, gezelligheid (kudde-instinct), bescherming en trek (bijv. bij trekvogels).