Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Gepubliceerd op 03-12-2020

weefsel

betekenis & definitie

1. geweven stof. Op een weefgetouw worden de lengte- of kettingdraden gespannen, schering genaamd.

Door een vernuftig systeem worden de lengtedraden dusdanig gescheiden, dat er een spoel met de inslagdraad doorheen geschoten kan worden. Dit wisselt regelmatig en er ontstaat een vlechtwerk van draden in verschillende bindingen of weefpatronen.

a. De linnenbinding is het eenvoudigste patroon: één op, één neer, zoals ook het stoppen met de hand geschiedt,
b. Bij keperbinding verspringt de schering of de inslag regelmatig meer dan één draad. Er ontstaat een weefpatroon dat als schuine strepen door de stof loopt.
c. Fluweelbinding. Op een ondergrond van linnen- of keperbinding zitten korte vleugdraden die meegevlochten zijn. Deze losse draadjes zitten niet geknoopt, zoals bij smyma, al is het uiterlijke effect hetzelfde. Bij fluweel en velours is de vleug heel kort, bij pluche is ze langer,
d. Gaasbinding. Door een grotere afstand van schering- en inslagdraad ontstaan gaatjes als bij een zeef.
e. Ripsbinding. De ribbels in de lengte- of dwarsrichting

ontstaan doordat óf de scheringóf de inslagdraad strakker wordt gespannen, zodat de minder gespannen draden dichter tegen elkaar aan komen te liggen. Hierdoor ontstaat het ribbelpatroon.

f. Frotté. Net als bij fluweel wordt op een ondergrond een extra draad meegevlochten, maar ditmaal is het een doorlopende lussendraad in plaats van de korte vleugdraadjes.
g. Atlas en damast. Deze bijzondere binding bewerkt een glanzen van het patroon, waardoor het zich duidelijk tegen de achtergrond aftekent;
2. in de biologie noemt men een weefsel een vereniging van cellen die in bouw en functie aan een bepaalde taak beantwoorden. Het dekweefsel dient ter bescherming, het steunweefsel zorgt voor stevigheid. Bij mens en dier onderscheidt men kraakbeen, been-, bind-, spier-, zenuw-, klier-, dek- en vetweefsel.