z.n.o.
1. Snijdend werktuig, ’t welk de matrozen steeds op zak hebben, en ’t welk in den strijd hun geliefkoosd wapen plach te zijn. Zie kortjan, Opsteker.
2. of messing. Benaming, somtijds aan de scherpe sneden van den lap op den achtersteven gegeven.