z.n.m. - Zeeman, en meer bepaaldelijk een, die voor gaadje dient. Licht matroos (die ’t gewone scheepswerk doet).
Vol matroos (bekwaam voor zijn werk, able seaman). Bevaren matroos (die eenige reizen gedaan heeft en des noods den Bootsman, enz. in sommige zaken kan vervangen). - De oorsprong van het woord ligt nog in ’t duister. Volgends Bild. in v. is matroos ’t zelfde als “matras” of “hangmat”, en overdrachtelijk op den bewoner der hangmat toegepast. Zeker wijst de uitspraak, welke men aan ’t woord geeft, een uitheemsche afkomst aan.