z.n.m. of roerpen. - Staaf of stok, die het roer in beweging brengt. ’t Woord is, volgends sommigen, ’t zelfde als halm (spriet) wat nog in ’t Engelsch voor “roer” gebruikelijk is. Intusschen moet men niet vergeten, dat de stokken, vooral op binnenvaartuigen, tot knop een hoofd hadden met een Helm voorzien, waarop de stuurman zijn hand lei. 't Verstand, door ’t dwalen van zijn werktuig, schokt en zwiert,
Niet anders dan het roer dat heel de hulk bestiert,
Wanneer de helmstok faalt, door stormweer weggeslagen.
Bilderdijk, Ziekte der gel.
Spreekwijze: De een staat aan den helmstok de ander aan den boeg, (de een waakt op deze, de andere op gene wijze voor ’t algemeen belang).