Chromosomen. Dierlijke wezens bestaan uit cellen, die meestal rond van vorm en door een celwand omsloten zijn.
Deze cellen bevatten een levende stof, het protoplasma. In dit protoplasma ligt een kern met kernvocht en kernvliesje. Het vocht bevat klompjes en korreltjes, die onder het microscoop door bijvoeging van kleurstof zichtbaar gemaakt kunnen worden en die draden kunnen vormen : de kerndraden. Als de cel, dus ook de kern, zich gaat deelen, vallen die draden in stukjes uiteen, elk stukje vormt een lisje, kernlisje, chromosoom. Het aantal kernlissen, waarin de kerndraden zich bij de celdeeling deelen, is bij elke diersoort standvastig. De bevruchte eicel van den mensch heeft 46 of 47 kernlissen al naar het geslacht van het kind, dat er uit groeien zal.Elke kernlis bevat één of meer erfelijke eigenschappen en splitst zich bij deeling in de lengte. Elk van de cellen, waarin de eicel zich deelt, krijgt de helft van het aantal gespleten kernlissen, zoodat de eigenschappen nauwkeurig over elk der cellen verdeeld worden. De kernlissen zijn dus van groot belang voor de studie der erfelijkheid.