Gepubliceerd op 18-08-2020

Havezate

betekenis & definitie

Hovezate, havesathe, hofstede. Het woord havezate is afgeleid van Hof en van zate, woonstede en werd in de Middeleeuwen gebruikt in de beteekenis van hofstede.

Later is men het woord gaan „verfraaien” door de inlassching van een h: havezathe. Soortgelijke verfraaiingen heeft men in de woorden Twenthe, Waddinxveen (Wadde is een mansnaam) Pinxteren, Acquooy (voor Akkooi), Zutphen (Zuidveen) en andere. Het woord zate wordt nog in Friesland gebruikt voor hofstede. Zate en landen: boerderij met landerijen. De benaming havezate kwam in gebruik voor de behuizingen van den adel in Overijsel, Drente en Gelderland. De eigenaars hadden het recht, toegelaten te worden tot de vergaderingen van Ridderschap en Steden, de gewestelijke besturen.

Sedert 1595 golden er bepalingen omtrent de toelating van nieuwe ridders, nadat zich moeilijkheden omtrent het voorrecht hadden voorgedaan. De ridder moest gegoed zijn, een havezate bezitten en voorstander van den hervormden godsdienst zijn.In 1630 verscheen een beschrijving van het begrip havezate, omdat zich tot toelating andere gegoeden, die in het bezit van een buitenhuis waren, hadden aangemeld. Het huis moest „adellijk betimmerd” zijn, d.w.z., omringd met een gracht en voorzien van versterkingen. Voorts moesten er bij behooren landerijen ter waarde van ten minste 25 duizend gulden. In 1637 werd in Overijsel vereischt, dat er een vol gewaard erf (d.i. een erf met vol recht in het markenbezit) bij moest behooren.

Het recht van havezate werd later vaak verkocht. Men kocht dus het recht van toelating tot de Vergadering zonder zelf eigenaar van de havezate te worden. Daarom werd in 1767 bepaald, dat het verboden was het recht zonder den grond te verkoopen. Nieuwe havezaten werden erkend door besluit der Vergadering van Ridderschap en Steden. Er heeft een legger, een lijst bestaan van alle havezaten in Overijsel. Deze is echter verloren gegaan.

Wel zijn er eenige minder betrouwbare afschriften van, waaruit blijkt, dat er in Overijsel ongeveer 40 geweest zouden zijn. Het begrip „adel” was destijds niet scherp omschreven. In ’t algemeen werden de aanzienlijken buiten de steden er toe gerekend.

De adel werd geacht ter vergadering het platteland te vertegenwoordigen. Haar macht was dus wel overwegend. Na 1700 daalde echter het aanzien van den adel snel, terwijl de macht der steden toenam. Het vermogen der edellieden was sterk verminderd. Zij hadden zich vermaagschapt met de burgerij der steden en reeds vóór de omwenteling van 1795 waren veel havezaten verkocht, gesloopt of niet bewoond. De rechten van den adel en van de havezaten werden in 1795 afgeschaft, maar in 1815 ten deele hersteld.

De leden van den adel verkregen weer het recht van zitting in de Provinciale Staten. De grondwet van 1848 maakte ook daar een eind aan.

In Holland, Utrecht en de overige provinciën had men dezelfde bestuursregeling, maar men noemde de havezaten daar ridderhofsteden.