Het Nederlands blijkt onverwacht veel Pieter-werkwoorden te hebben.
Een half jaar geleden kwam het opeens opzetten, het werkwoord ontpieteren. In de media lazen we koppen als ‘Sommige NSC’ers willen de partij nu al “ontpieteren”’ (NRC) en ‘Ontpieteren: ook zijn eigen fractie zucht onder Pieter Omtzigt’ (Welingelichte Kringen).
Op X werd ontpieteren zelfs ingebracht als kandidaat voor Woord van het jaar – wat overigens niet lukte. Wel werd ontpieteren door het Instituut voor de Nederlandse Taal opgenomen in het Woordenboek van Nieuwe Woorden. De definitie luidt er: ‘Ontdoen van de sterke invloed van partijleider Pieter Omtzigt zodat er meer ruimte wordt geboden aan individuele fractieleden en kabinetsleden.’
Inmiddels is het dan zover: Pieter Omtzigt heeft afscheid genomen van de landelijke politiek. Wat dit voor Nieuw Sociaal Contract gaat betekenen is onduidelijk. Veel politieke duiders houden het erop dat dit het einde is voor deze partij. Met als gevolg dat de huidige NSC-Kamerleden buigzamer zullen worden. Dan wel uit eigenbelang, omdat ze willen blijven zitten, dan wel om toch nog wat goede Pieterdingen voor elkaar te krijgen.
Pieter-werkwoorden
Een politicus wiens naam leidt tot een werkwoord: dat komt slechts zelden voor. Een ander voorbeeld is belubberen, naar de invloedrijke CDA-politicus Ruud Lubbers. Betekenis: de boel bedonderen, besturen door half informeren. Voor een reconstructie van de geboorte van dit woord, dat in 1983 ter wereld kwam, zie deze lemma’s in ENSIE.
Belubberen is nooit in de Dikke Van Dale terechtgekomen en dat is terecht, want het wordt niet vaak gebruikt. Het is een gelegenheidswoord, net als ontpieteren. Wel behoort dat laatste woord tot een familie, want het Nederlands telt diverse Pieter-werkwoorden – meer dan ik wist.
Een verpieterd ventje
De oudste is bij mijn weten verpieteren. Voor het eerst opgetekend in 1583 en nog volop in gebruik. Betekenissen: ‘krachteloos, slap worden, in kwaliteit verminderen’ en ‘verkommeren’. De Dikke Van Dale geeft als voorbeeldzinnen bij die tweede betekenis: een verpieterd ventje (‘uitgeteerd, zwak’) en er verpieterd uitzien (‘onooglijk, niets waard schijnend’).
Voor de duidelijkheid: dit werkwoord gaat niet terug op de eigennaam Pieter. Via het Frans is het ontleend aan het Latijnse pedester (‘te voet gaand; laag bij de grond’). Wel is het vaak in verband gebracht met de eigennaam Pieter.
Uitpieteren en wegpieteren
Nieuw voor mij is het werkwoord uitpieteren. Dat heeft min of meer dezelfde betekenis. ‘Zwakker of minder worden, uitdoven’, zo luidt de definitie in de Dikke Van Dale, met als voorbeeldzin: ‘Je ziet hoe dit proces uitpietert tot er een nieuw evenwicht bereikt is’.
Nieuw voor Van Dale bleek wegpieteren. Althans, dit werkwoord werd pas in 2016 aan het woordenboek toegevoegd. De betekenis is andermaal ‘langzaam in een steeds slechtere toestand raken; geleidelijk aan verpieteren; langzaam wegkwijnen’. En nee, er is geen relatie met Pieter Omtzigt, het blijkt te gaan om een contaminatie, een samenvoeging van wegkwijnen en verpieteren. De bron is dagblad De Telegraaf, dat in 2015 stelde: ‘Echte oorlogsvluchtelingen moeten hier niet “wegpieteren” in een uitkering, maar moeten aan de slag.’
Keukenpieteren
Het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het wetenschappelijke woordenboek van het Nederlands, vermeldt bij het lemma keukenpiet zelfs nog een vierde Pieter-werkwoord, namelijk keukenpieteren. Het is in de tweede helft van de negentiende eeuw opgetekend in een Vlaams woordenboek, voor ‘zich met de keuken bemoeien’.
Wat je precies onder ‘zich met de keuken bemoeien’ moet verstaan, wordt daar niet verder toegelicht. Wel heb ik er een beeld bij. Een vrouw staat in de keuken te koken, vanaf de zijlijn levert keukenpieter doorlopend commentaar. Want – dat zit nou eenmaal in zijn karakter – hij weet alles beter. Ander beeld: in een professionele keuken staan koks te koken. Mooie baan, maar ze hebben behoorlijk veel last van de man die ze heeft aangenomen want hij kijkt hen voortdurend op de vingers. Zonder twijfel uit bevlogenheid, maar ook vanuit de misvatting dat hij uiteindelijk alles beter weet.