WoordHoek

Ewoud Sanders (2024)

Gepubliceerd op 17-03-2023

Oelewapper (2)

betekenis & definitie

Oelewapper is een tragisch woord, schreef ik onlangs geleden op deze plaats. Het is nog jong (vroegste vindplaats 1967) maar nu al op z’n retour. Bovendien weten we niet goed waar het vandaan komt. De bestaande verklaringen overtuigen niet. Een beetje een weeswoord dus, ouders onbekend, alleen op de wereld, niet echt bemind.

Ruim honderdtwintig lezers schreven dat dit allemaal wel meeviel. Oelewapper wordt door sommigen wel degelijk gekoesterd, het heeft meerdere betekenissen en het is stellig ouder dan 1967.

Zoeloewapper
Nu is het in het algemeen zo dat etymologen de datering van een woord baseren op harde bewijzen. Lees: schriftelijke vindplaatsen. Eén lezer stuurde me een kopietje uit een detective uit 1948 met het woord zoeloewapper, een woordspeling die alleen doeltreffend kan zijn geweest als oelewapper toen al bekend was. Een andere lezer had in 1941 een hond die Oelewapper heette; zij vond een foto met datering in haar fotoboek. Twee lezers hadden voor de Tweede Wereldoorlog een zeilboot genaamd Oelewapper, en er waren minstens dertig lezers die zich het woord herinnerden uit de jaren twintig of dertig – van hun ouders of grootouders, uit hun schooltijd, uit militaire dienst of uit de jaren dat ze bij de marine zaten.

Op gezag van zoveel persoonlijke herinneringen houd ik het er maar op dat oelewapper ergens in de jaren twintig of dertig moet zijn ontstaan. Opvallend veel lezers kenden het woord overigens uit Groningen (een lezer ging de bewoners van een Gronings bejaardenhuis langs), uit Friesland of uit de Achterhoek. Ook werd er opmerkelijk vaak een verband gelegd met Nederlands-Indië.

Nachtvlinder
Om het nog ingewikkelder te maken: de gangbaarste betekenis van oelewapper is ‘waardeloze vent, sukkel, sufferd’, maar er zijn er meer: ‘klap’ of ‘slag’, en ‘nachtvlinder’. Met name in Oost-Nederland is ‘nachtvlinder’ de meest voorkomende betekenis. Van Dale kent die betekenis niet, maar zij is wel vastgelegd in een Fries woordenboek uit 1950. Daar staat: ‘ûlewapper: grote nachtvlinder, sul, sufferd.’

Hebben wij oelewapper dus gewoon uit het Fries overgenomen? Ik heb die vraag voorgelegd aan de Fryske Akademy en kreeg een diepgravend taalkundig antwoord dat zeker twee keer zo lang is als dit stukje. Conclusie: het is niet uit te sluiten dat oelewapper uit Friesland komt, maar het is waarschijnlijker dat het Fries oelewapper uit het Nederlands heeft geleend. Waar het vandaan komt wisten ze bij de Akademy ook niet.

Daarmee zijn we terug bij af. Nou ja, niet helemaal. Dat oelewapper voor ‘nachtvlinder’ wordt gebruikt is niet vreemd als je weet dat oel(e) in veel dialecten ‘uil’ betekent. En met die vleugels wordt natuurlijk flink gewapperd. Dat oelewapper wordt gebruikt voor ‘slag’ of ‘klap’ is niet gek als je weet dat wapper aanvankelijk de naam was van een slagwapen (hoewel dit nog niet verklaart wat dat ‘oele’ erbij moet). Wanneer en hoe de betekenis ‘waardeloze vent, sukkel, sufferd’ erbij is gekomen blijft vooralsnog onopgehelderd. Een wapper was ooit het attribuut van een nar, vandaar uitdrukkingen als met de wapper in het voorhoofd lopen voor ‘gek zijn’, en met de wapper lopen voor ‘dom zijn’. Maar ja, die uitdrukkingen dateren uit de 17de eeuw, dus dat lost niet veel op.

Krachteloos en steeds oubolliger
Wel is duidelijk geworden waarom oelewapper sinds het begin van de jaren zestig algemeen bekend is. Voor de KRO-radio maakte Jan de Cler indertijd een programma getiteld ‘De Oelewappers’. ‘De Oelewappers kunnen geen kwaad doen’, schreef Frans Oudejans in 1962 in het boekje Van horen en zien gesproken. ‘De brede massa is er wèg van. Liedjes als ‘Wat is ’t reuze jammer dat je niet kunt koken’, ‘Ik ben de badman van het westerstrand’, ‘Slager wat heb je nou gedaan’, ‘Ik zou met jou m’n leven willen slijten, zonder kapsones’ en vooral ‘Opoe kom van die trapeze’ zijn regelrechte gillers geworden, waarvan enkele het reeds gebracht hebben tot de onsterfelijkheid der grammofoonplaat.’

Het was een melig programma maar erg populair. Het eindigde met de mededeling ‘Dit waren dan weer de Oelewappers en als U volgende keer een half uur eerder inschakelt kunt U ook het begin horen.’

Die grote populariteit zal ook de ondergang van oelewapper hebben ingeluid. Ooit
was dit een verrassend scheldwoord, nu werd het krachteloos en steeds oubolliger. Voor scheldwoorden die het vooral van hun bijzondere vorm moeten hebben, is dat de dood in de pot. Daardoor zitten we nu met een weesje, waarvan de ouders hopelijk nog eens gevonden zullen worden.

(NRC, 21-2-2001)

< >