Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-06-2020

zo menig een Fransman

betekenis & definitie

(19e eeuw) (iron.) zowaar; waarachtig.

• En schoon ik brief op brief aan Papa schreef - en zelfs een afzonderlijk aan Mama, die mij als het nipte en weêr nipte, nog wel uit haar speelbeursje eens bij gesprongen had: 't was zoo menig een franschman.... Gij weet het is vergeefs gefluit.... De oude wilde maar niet naar mijn smeeken en bidden hooren ... (Adriaan Loosjes: Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 5. 1807)
• Dingsdag j.l. moest ik een ambtenaar van 't Ministerie spreken: ik kwam er te half elf - ik dacht, de man zal er al lang zitten: - zoo menig een Franschman? (Jacob van Lennep: Klaasje Zevenster. 1866)
• Eene huishoudster op schillen, - wat is dat? Waar vindt men de Liefdevonken van Jan Luiken? Wat beduidt: zijn spikkel in iemand te hebben? Zoowel het een als het ander behoort tot de eigen vinding van tante Martha, die niet vast is op het verschil tusschen de Reis van Bontekoe en Bunyan's Christenreize naar de eeuwigheid, en, tot aanduiding van haar ongeloof in dit of dat, zich herhaaldelijk van den uitroep: ‘Zoo menig een Franschman!’ bedient. In woordenboeken vindt men er geen verklaring van, maar de beteekenis blijkt duidelijk genoeg uit het verband. (C. Busken Huet: Litterarische fantasien en kritieken. Deel 19. 1884)
• Zoo menig een Franschman. [Dat wil zeggen: de goede verwachting, die men van hem had opgevat, is bedrogen uitgekomen, hij blijkt te handelen als zoo menig een Franschman doet: ongestadig en trouweloos.] (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)