Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-07-2021

tweeling

betekenis & definitie

1) (1971) (sch.) borsten. Vgl. Knabbel* en Babbel.

• Haar borsten waren haar trots: machtige roomblanke tieten die Rubens koortsig naar zijn penseel zouden hebben doen grijpen, prachtige horens van overvloed, twee forse meloenen in het fruitmandje van haar beha, die er nauwelijks plaats voor bood; toen Gerard het knellend stukje textiel van achteren had losgeknoopt, sprong de weelderige tweeling geestdriftig de vrijheid tegemoet. (Johan Fabricius: Met klein orkest. 1971)
• ‘Mooie boobs!’
Gefeliciteerd met je tweeling! Prachtig. (Heleen van Royen: Sexdagboek. 2018)

2) (2019) (steeds meerv.) (inf.) teelballen, testikels.

• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)