Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-06-2023

spuit

betekenis & definitie

1) (1866) (sold.) geweer. Volgens Van Ginneken reeds gebruikt bij de artillerie en infanterie rond 1913. Ook onder jagers een populaire term. Vgl. erwtenblazer*; fluit*; pook*; potlood*; proppenschieter*.

• „Ik schiet alles dood," riep de kleine ontvanger, —„wat voor mijn spuit komt.” De ontvanger noemde zijn geweer, „de spuit”… (Peter Frederik Brunings: De gouvernante. 1866)
• Spuit = geweer (wellicht ook by 't leger). (Wellicht ook in het leger en elders in gebruik). (Onze Volkstaal. Deel 1. 1882: Lijst van Woorden gebruikelijk aan de Koninklijke Militaire Akademie)
• Spuit, (mil.), geweer; (amst.), paraplu. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Spuit: geweer. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914 Soldatentaal)
• In en ook buiten de kazerne is “spuit" voor geweer algemeen bekend (te Amsterdam en elders beteekent het woord ook parapluie); minder populair is „potlood". De sabel heet ook wel „lat", een korte sabel „kaasmes" de schako „brandemmertje" ook wel „keep" (Fr. képi), de pluim (pompon) „scheerkwast", de partroontasch „pierenbak", een looden kogel een „blauwe boon". (de Sumatra Post, 17/12/1914)
• 'k Sloeg 'm met de kolf van m'n spuit op z'n harigen kop en toen stormde ie op me af... (Victor Ido: De paupers. 1915)
• Geweer is de officieele term van reglementen; de soldaat kent zijn „spuit". (Van onzen tijd. Jaargang 18. 1917/ 1918)
• 'Ik maak je zonder genade koud,' deelde Feber mee, de korporaal z'n bajonet voor z'n buik houdend. 'Weg met die spuit.' (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Wat bliksem, je hebt toch zeker niet alleen je spuit om 'm elke week schoon te maken? (Maurits Dekker: Amsterdam. 1931)
• Als Commandant moet je, meent de Kromme, de menschen toespreken. Dat doet de Luit immers ook:
,,Deze twee „poszegels" gaan mee op petroulje, zette hun bajonet bove „op hun spuit" en volgen mij, tot ze er bij neerploffen." (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• … en de soldaat greep zijn spuit en ging, centenaars lichter om het hart, op post. (Jarig Cornelis Mollema: Van zout en zoon. 1934)
• Je neemt de spuit zo onder je rechter vlerk! (Willem van Iependaal: Kluivenduikers Doedeldans. 1937)
• ‘Die ouwe spuiten zijn gevaarlijk als je ze bedienen moet,’ zei de grenadier, ‘die dingen schieten de verkeerde kant uit.’ (Maurits Dekker: De laars op de nek. Roman 1939-1944. Gepubl. 1945)
• Zo'n pokke-spuit en scherpe piepers, daar benne ze royaal mee ... (Piet Bakker: Cis de Man, 1947)
• Tegenwoordig liggen ze om de haverklap de spuiten na te kijken. (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• Ik wou dat ik die vent z'n spuit een uur kon lenen, dacht hij bitter; schoot ik meneer Koorengel 'n kogel door z'n kop! (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950)
• Ik weet nog goed, aldus vertelde Harm Visser, hoe ik met wilgetakken op mijn helm om een boerderij sloop, het geweer (mijn spuit, zei hij ook wel) in de aanslag. (Gerrit Kouwenaar: Ik was geen soldaat. 1951)
• Als hij het tóch zou doen... dan kon Bôm even goed meteen z'n spuit nemen en zich 'n kogel door de kop jagen. (Johan Fabricius: Luie stoel. 1957)
• Voor oud-partijgenoten of chambreekameraden was hij een smeris met een geweer. Duidelijker dan in Amersfoort hoorde hij het kritisch publiek. ‘Kejjewel, met je spuit?’ ‘Had je me maar.’ En tot de geduldige zwijger ‘Amodjo kameraad.’ (Elisabeth Keesing: De blinde spinners. 1962)
• Die pleurismof voelde dat we bang waren voor die spuit van 'm. (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)
• We gaan ons hier verdekt opstellen tussen de heuvels en zodra de vijand komt rennen we op hem af en schieten onze spuiten leeg. (Maarten ”t Hart: Ik had een wapenbroeder. 1971)
• Als er zo'n klein Chinees mannetje op je afkomt wil je je spuit wel gebruiken, reken maar. (Maarten ‘t Hart: Ik had een wapenbroeder. 1971)
• ‘Als ie z'n kepie en z'n spuit dan maar aan mij vermaakt,’ zei de schrijver. (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1974)
• Nou, die rotmof richt meteen z'n spuit op je vader.... (Maarten ’t Hart: De vlieger. 1998)
• Mitkommen, riep de lamstraal en zette de loop van z’n spuit op m’n buik. (Maarten ’t Hart: Magdalena. 2015)
• “Goed geraden,” zei de oude, “maar we wouden jou eens vragen of er nog veel konijntjes hier zitten.” Want ja, hij had alleen maar een oude voorlader bij zich, “zo”n gammele spuit van de slag bij Waterloo nog”. (Peter Brusse: Onder de mensen. M. J. Brusse (1873-1941) journalist. 2017)

2) (1909, vero.) (inf.) paraplu. Syn.: besteedster*; droogstok*; ploemperik*; plu*; sperwer*; statusstekertje*; vroegpreek*; zwerver*.

• Gearmd met Kees, die de spuit erg hoog hield, omdat de Generaal kippig is en ons anders misschien nog niet in de gaten zou krijgen, hopsten we door. Pop keek eens even achterom. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. tijd van Joop ter Heul. 1919)

3) (1936) (oorspr. mar.) mannelijk lid. Heestermans citeert een in 'Helden zonder glorie' voorkomend versje waarin wordt ingespeeld op twee betekenissen van 'spuit' (geweer en penis): "Dit is m'n geweer en dit is m'n spuit', hier moet ik mee vechten en daar moet ik mee uit."

• Hij kwam me plassend tegemoet, zijn spuit lichtjes tussen duim en wijsvinger houdend, en de straal ervan nu links en dan weer rechts wendend. (Louis Paul Boon: Eros en de eenzame man. 1980)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Wij zeiden vroeger (1961-1962) bij het Korps Mariniers: 'Dit is mijn gun, dit is mijn spuit; hier vecht ik mee en daar ga 'k mee uit'. (http://www.dumpert.nl, 17/03/2010)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

4) (1955) (radiomedewerkers) microfoon. Syn.: lulijzer*; mic*; mike*; praatijzer*; praatstaaf*; scheerapparaat*; spreekijzer*.

• Meermalen was ik in de gelegenheid dergelijke Cabaretliedjeszangers voor de microfoon aan het werk te zien en dan viel mij steeds op het gemak waarop zij hun liedjes brachten, hun mond tot op hoogstens een decimeter verwijderd van de „spuit" zoals men in vakkringen de microfoon graag oneerbiedig noemt, en dan was het alsof ze een lieve bekende, zacht een intieme, dan wel opbeurende mededeling in het oor fluisterden. (De Telegraaf, 09/04/1955)
• De magische kracht van de microfoon beperkt zich niet slechts tot de diedjees, het dikwijls aanwezige auditorium in de studio wordt er ook als door een magneet door ... Hij speelt en spot met de „spuit“. ... volgens veel radio-medewerkers. (Elseviers Magazine. 1973)