(1989) (wielr.) renner (of meerdere renners) die gedurende lange tijd een erg hoog tempo kan (kunnen) aanhouden.
• De Hollandse sneltrein in beeld onder aanvoering van witte truidrager Bert Oosterbosch raast de Tt- Raleigh-ploeg naar een onaantastbare tijd. (De Telegraaf, 28/06/1980)
• Als een sneltrein joegen Hinault en co over het golvende Normandische land, anderhalve minuut later op de hielen gezeten door een voortrazend peloton. (Het Parool, 10/07/1986)
• Vorig jaar moest een verbijsterde Peter Winnen afhaken toen de Nederlandse sneltrein Rooks/Theunisse de berg opvloog. (De Telegraaf, 24/02/1989)
• Olaf Ludwig, de sneltrein uit Gera, werd niet voor niets de Merckx van het Oostblok genoemd... (Wieler Revue, 14/12/1990)