Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-03-2021

co

betekenis & definitie

1) (1992) (luchtv.) co-piloot.

• Captains en co's (jargon voor copiloot) begroeten elkaar. (Vrij Nederland, 10/10/1992)

2) (1973) (ziekenh.) co-assistent. Zie ook: co-schap*.

• In vergelijking met het buitenland komt de Nederlandse co-assistent er byzonder slecht af. In alle andere landen worden de co's normaal betaald. Duizend gulden per maand In landen als Noorwegen. Duitsland en Oostenryk. tot zelfs 3200 gulden in de Verenigde Staten. Maar daar moet dan ook bij worden gezegd, aldus Van Asbeck, dat de buitenlandse co-assistent over het algemeen een andere — geen kortere — vooropleiding heeft gehad, waarin hij meer praktische kennis opdoet dan een Nederlandse co. Volgens Van Asbeck is een vergoeding voor de Nederlandse co's niet direct nodig. (De tijd, 21/03/1973)
• Als intro-co mag je nog niet in de echte status schrijven, dus werk ik die middag in de artsenkamer aan mijn eigen samenvatting over meneer Zwart. (Anne Hermans: De co-assistant. 2009)
• Mijn vorige buurvrouw heeft mij gewaarschuwd – omdat dat bijna altijd misgaat – om me niet te laten prikken door co’s. (Mieke Kerkhof: Even ontspannen, mevrouw… Belevenissen van een bevlogen gynaecoloog. 2014)
• Een van mijn mede-co”s, een knor uit Rotterdam, vond dat een kruk wel oké was en plofte neer. (Martje van der Brug: Zo doen we dat hier. 2018)