Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-02-2021

pips

betekenis & definitie

(1990) (radio) electronische geluidjes die de nieuwsberichten aankondigen.

• De Nieuwendijk was opeens gevuld met een veel te luide stem. De 'pips', zoals Quispel de elektronische geluidjes die elk uur de nieuwsberichten aankondigden wel eens door een discjockey hoorde noemen, waren hem ontgaan. (A.F. Th. Van der Heyden: Advocaat van de hanen. 1990)
• Als de pips van 01:00 uur klinken zoekt hij z’n gereedschap bij elkaar om toch maar even ‘de toto te invullen’. (Jan Eilander: Rock 'n Roll Junkie. 1994)