Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2021

ongans

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) onwel; misselijk; ziek. In uitdrukking zoals 'zich ongans eten (breien enz.)': zonder ophouden, tot men het benauwt krijgt.

• Nog zegt men algemeen zich ongans eten voor, zich ziek eten. (Nieuw Nederlandsch taalmagazijn: tijdschrift voor de werkdadige ..., Volume 3. 1856)
• De oma, een stokoude dove en halfblinde dikzak (die zoals ik later vernam het familiekapitaal nog in handen had en van alle kanten gejudast werd), was er blijkbaar niet van op de hoogte dat ik voor knecht speelde en schrok zich ongans toen ze merkte dat het Egbert niet was. (Ben Borgart: De vuilnisroos. 1972)
• Ik vond alles even geweldig daar. At me ongans aan krentenbrood met chocolademelk en alle dingen die je in het weeshuis nooit kreeg. (J.W. Holsbergen: Tussen melk en bitter. 1978)
• Ze eten zich ongans. (Inez van Eijk: Zo lust ik er nog wel één. 1980)
• Ongaans, bn. en bw. 1. Kapot, niet in orde (vero.). | De klok is ongaans. 2. Sukkelend, niet fit. (vero.). | Je loike wel ’n beetje ongaans. 3. Onbegaanbaar (vero.). | De weg is nag ongaans. 4. Heel erg, bar (vero.). | ’t Is ongaans koud. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)
• (Paul Spapens, Gerard Steijns, Wil Sterenborg & Frans Verbunt: Goedgetold. Diksjenèèr van de Tilbörgse taol. 2004)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)
• Tante Cor uit Schoondijke breit zich ongans voor Litouwen. (het Parool, 24/04/2005)
• Maar terwijl ik me helemaal suf ren, eet ik me ook helemaal ongans. (Elle van Rijn: Vier kinderen, drie mannen, twee carrières en een burn-out. 2015)
• Ik hoor verhalen over kennissen van vrienden van vrienden die zich helemaal ongans neuken dankzij het virtuele daten en ja, dat maakt nieuwsgierig. (Saskia Noort: 50 dingen die ik blijf doen (en andere verhalen). 2017)