Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-08-2020

innemer

betekenis & definitie

(1912) (euf.) iemand die veel drinkt. Syn.: pimpelaar*.

• De 59-jarige premier heeft al sinds jaren de reputatie een stevige innemer te zijn. (Het vrije volk, 21/03/1989)
• De deskundigen beamen dat alcohol en alcohol twee is, maar louter in de betekenis van 'twee keer dezelfde alcohol. Bier plus Beerenburg is slechts een kopstoot omdat de innemer hem doorgaans uitdrinkt in de tijd van een bier zónder Beerenburg. (Trouw, 09/12/1991)
• Dat deed hij vooral door een paar weken lang geen druppel alcohol te drinken. Moeiteloos. Hij was geen stevige innemer, nooit geweest. (Robert Anker: Oorlogshond. 2011)
• Hij was breed en redelijk gespierd, maar zijn bovenmatige bierconsumptie had hem opgezadeld met een over zijn broeksband puilende buik. Terwijl hij op de motorclub nog maar tot de kleinere innemers behoorde. (Ilja Gort: De vrouwenslagerij. 2012)