(1929) (sch.) in een hoop stront (hondenuitwerpselen) trappen.
• Het is voor ons Hagenaars dan ook een zóó alledaagsch verschijnsel, dat wij op onzen weg nu en dan in „het geluk" trappen, dat wij hebben opgehouden, aan dit voorteeken te gelooven: zóó veel geluk kan zelfs de grootste optimist niet verwerken! (Bataviaasch nieuwsblad, 07/05/1929)
• Al boenen ze in Eenrum de pannen van de daken, al wassen ze in Elburg elke vrijdag de gevels van de huisjes af, al schuren ze in Cadzand de hardstenen stoepen tot ze glimmen als spiegels, zolang er in Amsterdam nog Amerikanen in het geluk trappen, kleeft er een smet aan onze eeuwen geroemde helderheid. (De waarheid, 05/03/1960)
• (Huizinga’s spreekwoorden en gezegden. 1994)
• De aangename toestand waarin men al zijn (aardse) wensen en verlangens bevredigd ziet; het behaaglijk gevoel van degene die al zijn (aardse) wensen bevredigd ziet en zich verheugt over de hem toegevallen zegen is voor iedereen anders. Daar komt waarschijnlijk die prachtige toepasselijk uitdrukking In het geluk trappen vandaan. Het betekent in een drol gaan staan. (Nieuwe Revu, 1995)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk