Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-08-2020

ik-zucht

betekenis & definitie

(1934) (inf.) zelfzucht.

• De ïk-zucht is het die het kapitalisme levend en slecht maakt — op christelijke wijze is het reeds heel lang geleden aldus uitgedrukt: de begeerte is de wortel van alle kwaad En wat is begeerte anders als ïk-zucht? (Nieuwe Tilburgsche Courant, 25/09/1934)
• Het egoïsme vertrouwt op eigen macht, besmeurt de eer en de vrijmachtigheid der natiën, even goed als de gezonde, rechtvaardige en welgeordende vrijheid der individuen. Deze ik-zucht moet vervangen worden door een Christelijke solidariteit van een economisch karakter, en door een broederlijke samenwerking der natiën.(Amigoe di Curacao, 29/01/1943)