(1973) (inf.) buitengewoon, heel erg: 'ijzig mooi (lelijk)'.
• Of het toen zomer of winter was, weet ik niet meer, maar 't was ijzig mooi! (Nederlands dagblad, 09/07/1973)
• De fiets is lichter dan alle bestaande modellen en ijzig mooi. (NRC Handelsblad, 25/10/1980)
• Wat ijzig mooi vindt ze dit! (Julia Burgers-Drost: Door de tuinpoort. 2012)
• Dat ze ijzig mooi was maakte het er niet beter op. (Violaine Huisman: Autobiografie van mijn moeder. 2018)
