Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2020

horkerig

betekenis & definitie

(1939) (inf.) handelend als (op de wijze van) een hork*.

• Wat is naar uw mening horkerige snit? Uitsluitend voor Jan en Alleman? (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• Het kan zo langzamerhand bijna niemand ontgaan zijn: burgemeester Bram Peper van Rotterdam ligt niet zo lekker in bepaalde kringen. Dat hij in de conversatie niet bepaald een swingend type is, soit, maar hij moet zich als fungerend burgervader ook met regelmaat iets te horkerig gedragen, zegt men. (Trouw, 15/03/1984)
• Drachten, dat er horkerig hard inramde, krijgt het ondanks de tijdelijke komst van succes-coach Wals nu wel erg moeilijk. (Trouw, 24/01/1991)