Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-07-2020

grasspriet

betekenis & definitie

1) (1984) (spot.) lang, mager persoon. Zie ook: spriet*.

• Grasspriet: mager persoon. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• (Hans Heestermans: Luilebol!: het Nederlands scheldwoordenboek. 1989)
• De grootste beer werd getakeld door een magere grasspriet, daarna gingen we weer verder. (HD Magazine, november 2003)
• En als jij iemand dik noemt, kan je verwachten dat iemand anders jou een vormeloze grasspriet noemt! (http://lounge.cosmopolitan.nl, 25/10/2004)

2) (1980+) (mode) bepaald soort legging.

• Ook bij de Humanoidleggings – er zijn in de loop der jaren allerlei modellen geweest – zit de kracht in ruimte: ze zijn zelden helemaal strak en vaak ook een beetje te lang. De pijpen mogen draaien, wat zeker bij stoffen die een beetje transparant zijn een mooi effect geeft. Bij dit model, dat al sinds 1988 geregeld terugkeert en oorspronkelijk de Grasspriet werd genoemd (later onder meer Jumper en Huma06), is ook de band extra lang; zo lang zelfs dat de legging ook gedragen kan worden als strapless pak. (Milou van Rossum & Daan Brand: De Nederlandse mode in 100 kledingstukken. 2016)