Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 26-07-2020

grammofoonplaat

betekenis & definitie

(1950+) (Barg.) biseksueel. Vermeld door Van Dale en Joustra. Syn.: elpeetje*. In de Duitse volkstaal spreekt men over een ‘Doppeladler’; Amerikanen hebben het over een ‘switch-hitter’.

• Grammofoonplaat: man die van twee kanten bespeelbaar is. (Harry Boting: Nog meer jatmous. 1967)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Spectrum Sex Atlas. Een nieuwe geïllustreerde gids. 1978. Vertaling en bewerking Liselotte de Vaal & Otto M. de Vaal. 1981)
• Homo’s liepen er rond, potten en grammofoonplaten, biseksuelen die aan twee kanten bespeelbaar waren. (Bert Hiddema: Scheuren in het asfalt. 1985)
• Het klantje, dat vermoedelijk een grammofoonplaat was, had blijkbaar wel zin in die homo. (Nou en... mijn leven op de walletjes. Door Riek verteld aan Jan A.L.M. Naaijkens. 1986)
• Biseksuelen dragen het virus (aids, nvdr) immers ook over en hij weet zich uit zijn recente seksuele loopbaan toch minstens twee ‘grammofoonplaatjes’ te herinneren. (Haagse Post, 25/04/1987)
• Ik ben wat ze in de jaren vijftig een grammofoonplaat noemden: aan beide kanten te gebruiken. (Haagse Post, 13/02/1988)

< >