(Jidd. gein Hebr. h n `plezier' + -en), plezier maken. Het zelfstandig naamwoord gein komt al sinds ca. 1899 voor in onze taal. Het werkwoord dat hiervan werd afgeleid, is van recentere datum.
• Maar goed, Belinda geinde wat met haar vriendin. (HP/De Tijd, 18/07/1997)
• Als ik zo loop te geinen en te dollen, worden de kerels laaiend enthousiast en liggen de meiden in een deuk. (Nieuwe Revu, 29/10/1997)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk