Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-07-2020

geinen

betekenis & definitie

(Jidd. gein Hebr. h n `plezier' + -en), plezier maken. Het zelfstandig naamwoord gein komt al sinds ca. 1899 voor in onze taal. Het werkwoord dat hiervan werd afgeleid, is van recentere datum.

• Maar goed, Belinda geinde wat met haar vriendin. (HP/De Tijd, 18/07/1997)
• Als ik zo loop te geinen en te dollen, worden de kerels laaiend enthousiast en liggen de meiden in een deuk. (Nieuwe Revu, 29/10/1997)