Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-06-2020

fieltig

betekenis & definitie

(16e eeuw) (inf.) schurkachtig, gemeen, doortrapt.

• De fieltige zaakwaarnemers waren reeds op de beste plaatsen neergestreken … (F. Bordewijk: Karakter. 1938)
• Als een kind een beetje fieltig lacht, krijgt het te horen: de duvel lacht mit je… (Taal en Tongval. Jaargang 30. 1978)
• Ontferm u bovenal over het feit dat hij mijn vrouw zo fieltig en herhaaldelijk heeft gehoond en mijn kinderen verwond. (Tiecelijn. Jaargang 7. 1994)