1) (1906) (Barg.) Engelse sleutel.
• (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• De dingen die ‘de jongens van de vlakte’ veel bezig houden, hebben velerlei namen. Sleutels b.v. worden onderscheiden naar de vorm in bovenkruis, onderkruis, middendek, dopkien, kaskien (kien is 't algemene woord voor sleutel), Engelsman en Fransman;.. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7. 1913)
• Gewapend was hij weer met boven-enonderkruis-kientjes, met dop-sleutels, met Franschen Engelschmannetjes. (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925 (zesde druk). Eerste druk: 1924)
• Engelsman, (Barg.) Engelse sleutel. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
2) (1962) (havenarb.) bepaalde knoop ter verkorting van een strop. Vermeld in Van Dale en het WNT (zonder vindplaats).
• ‘t is een „Engelsman", niet uit [het land van Bretanje, maar een verkorte strop zonder franje. (Het vrije volk, 29/11/1962)
• „Een Amerikaantje is een enorme hijs van lange, lichte balen met bijvoorbeeld pinda's in de dop, peulschillen (gedroogd), waarbij de strop die anders dubbel wordt gelegd, enkel wordt gebruikt. En een Engelsmannetje is een in elkaar gedraaide strop die wordt gebruikt bij het uithijsen van hout," aldus J. P. J. van Iperen. (Het vrije volk, 15/05/1981)
• Engelsman. Stropopkorting in een eindeloze strop. (Frits Bom: De havenman. Rotterdams voor gevorderden. 2011)
3) (18e eeuw) (sch.) staartje wijn.
• (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden. 1720)
• Het is een Engelschman. [Tuinman beweert, dat men dit van een staartje wijn zegt. Ik heb het nooit anders hooren gebruiken dan voor eene tastbare leugen, en vermoed, dat het ziet op de onregtvaardige wijze, waarop de Engelsehen doorgaans den oorlog voeren.] (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
Gepubliceerd op 30-05-2024
Engelsman
betekenis & definitie