Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-08-2023

drijver

betekenis & definitie

1) (1901) (Barg.) stuk brood. Vgl. bruine* kontje; keg(gie)*; kenijve*.

• Dikwijls gaf de patroon aan zulke waterlanciers (zo genoemd omdat de voddenzoekers met lange stokken in de grachten naar vodden en drijvend papier visten) en ander gespuis een bord soep met een drijver (een stuk brood). (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was. 1901)

2) (1912) (Barg.) klap; stoot. 'Drijvers op de pruik': slagen op de kop.

• Dan werd er gevloekt, geschimpt en geknokt, maar de gelag-bazen, stronkige worstelaars voor hun belang en in billijkheid opeischend wat hun toekwam, lieten niet los, al regende het, in felle woede, drijvers op de pruik, en al dreigden de zwartgevlekte kolenzwoegers, ze het merg uit de schoften te zullen trappen. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)
• Dat ie die jongen een drijver op z'n neus heeft verkocht, laat ik voor wat het is. (Piet Bakker: Ciske groeit op. 1943)
• Geef de achterdeur is een drijver! (Willem van Iependaal: Onder de pannen. 1952)
• En toen dacht hij aan de klap, trap of schop, die hij als jong Crooswijkertje ongetwijfeld wel eens aan een van zijn kornuiten heeft uitgedeeld. Een klap? Welnee meneer: een zeen, een urrut of een drijver. (het Vrije Volk, 04/03/1954)
• Drijver: klap: 'een drijver voor zijn eikel.' (Ad van Gaalen en Frans van den Mosselaar: Kèk mè nâh. Plat & bekakt Haags. 1985)
• drijvers op de pruik, slagen op de kop, Querido Jordaan. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)

3) (< Eng. driver) (sold.) chauffeur.

• (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië. 1980)