Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-09-2022

de vuile ziekte

betekenis & definitie

(18e eeuw) (euf.) geslachtsziekte.

• Aan de andere zyde, zoude het wel eene tegenstrydigheit schynen, de onthouding der Amerikanen te willen bybrengen, na zoo veele bygebragte redenen van de overgeevenheit hunner Dochteren, en 't geen men ons verzekert van veele onder hen, die ongemeen de vuile ziekte onderworpen zyn, en gemeenlyk eene ongeregelde liefde verzelt. (Bernard Picart: Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. 1728)
• Vuile ziekte, venerische ziekte. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• Geslachtsziekten. Hij heeft ne zwerende vinger, een kwaai fluit. Hij heeft de "sif". Hij heeft mosselen gegeten die hem niet bekomen zijn. Ze heeft een lopend oor. Ze heeft een vuil ziekte. Hij valt er bekan af. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)