(1964) (fig.) (vnl. gezegd van sportlui) nieuwe energie opdoen. Syn.: de batterij opladen.
• Als hij zich wil bevestigen als schilder doet hij het realistisch, want hij is een gezworen realist, thuis op zolder, op het vrije doek. Een paradijselijk realisme' wordt verf, zwoele kleur soms in feestelijke contouren. Wijnberg noemt het „de accu opladen", al dat schilderen, boeken illustreren en vorm geven, litho's maken; wat hij ook is: zijn hart klopt in de schouwburg, waar hij wetten maakt en wetten breekt. „Want", zegt hij, „de dictatuur van het stuk gaat minder ver dan je denkt." (De Volkskrant, 19/12/1964)
• De meeste jongens bljjven natuurlijk zaterdagsavonds bij hun gezin, maar iedere profvoetballer moet zijn plichten kennen, daar komen we niet onderuit. Het grote probleem voor de trainer is om na drie jaar toch een manier te vinden om de „prikkel" bij de jongens warm le houden. Steeds weer de accu opladen, dat kost moeite, energie. (De Telegraaf, 23/11/1968)
• We staan, aan het eind van het jaar 1978, bovenaan. Derhalve tevredenheid, maar nu gaat het pas echt beginnen. De tweede „ronde" wordt natuurlijk nog veel zwaarder. Dat weet ik, dat weten de spelers ook. Eerst de komende weken even de accu opladen en dan begint de strijd om de knikkers... (Limburgsch dagblad, 18/12/1978)
• (P.G.J. van Sterkenburg: Taal van het Journaal. Een momentopname van hedendaags Nederlands. 1989)