Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 20-05-2020

cadeautje

betekenis & definitie

1) (2016) (verpl.) zie citaat.

• Een ‘gebakje’ of ‘cadeautje’ (een wat oudere patiënt, vrouwelijk, in de war, vaak met gebroken heup of iets dergelijks). (www.nursing.nl/verpleegkundige-vaktaal-over-kattenwasjes-hoks-en-onderbeurtjes, 29/02/2016)

2) (1970+) (voetb.) fout waardoor de tegenspeler kan scoren; weggevertje.

• De vrije trap die FC Groningen desondanks kreeg toegewezen was een cadeautje, hetwelk luttele seconden later — bij wijze van spreken — zelfs de waarde van goud bleek te hebben. (Limburgsch dagblad, 14/10/1974)
• Het eerste cadeautje voor SVN kwam van scheidsrechter Hundscheid. Al na vijf minuten gaf hij binnen het strafschopgebied van Heer een vrije trap, nadat keeper Gielen zondigde tegen de passen-regel. Joep Zenden knalde keihard raak: 0-1. Een minuut eerder had diezelfde scheidsrechter een doelpunt van Ed Braken afgekeurd. Dat deed hij door de tweede keer in de 27e minuut. Weer scoorde Braken met een schitterende kopbal, maar ook nu liet Hundscheid niet aftrappen, maar gaf SVN een vrije trap. Ondanks een niet aflatende inzet bleek Heer niet in staat de SVN-veriediging te ontregelen. Routinier Jan Wetzels gaf SVN tien minuten voor tijd het tweede cadeautje. Balverlies van hem in zijn eigen strafschopgebied, stelde de attente Hub Hensels in staat de tweede SVN treffer te scoren. (Limburgs Dagblad, 03/02/1990)
• (Kees Van der Waerden: Groot voetbalwoordenboek van de Nederlandse Taal. 2006)