Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-05-2020

bus

betekenis & definitie

1) (1984) (wielr.) groepje achterblijvers (voor wie het tempo van de echte klimmers te hoog is); achtervolgend peloton. Ook wel: autobus*. Degene die de bus leidt noemt men de buschauffeur.

• Maar Winnen hebben ze in de bergen amper gezien, tenzij in `de bus' met de andere minderbegaafden. (Sport Magazine, augustus 1984)
• Zij die achter blijven, groeperen zich dan netjes samen in één peloton, dat in het rennersjargon `de bus' genoemd wordt. Er is, in die `bus' een leider die, bestendig kijkend op het uurwerk, het tempo regelt, de achterblijvers doet opwachten en de profiteurs inspireert ook wat mee te werken. (Robert Janssens: Vreugde en verdriet in de Tour, 1985)
• Ik was gelukkig in een mooie bus met Ludo Peeters als chauffeur en behoefde niet eens zoveel af te zien om het tempo bij te houden. (Maarten Ducrot: Berichten uit de Tour de France. 1987)
• Nu de karavaan in het hooggebergte zit, rijdt de gekende bus weer. Het pelotonnetje achterblijvers, die andere gelosten opraapt en zonder forceren over de cols trekken om er voor te zorgen tijdig de aankomstlijn te bereiken. (De Morgen, 14/07/1988)
• Vanaf die tijd ging Darrigade in de `bus' rijden, waarvan hij de chauffeur werd. (Wieler Revue, 21/07/1989)
• Ze zullen plaatsnemen in een 'bus', een grote groep renners, aangevoerd door een of meer veteranen, waar het tempo constant wordt gehouden en dat door alle 'passagiers' gevolgd kan worden. Een 'bus' verliest veel tijd, maar dat maakt de betreffende renners helemaal niets uit. (Mart Smeets: Stoempen, snot en sterven. 1991)
• Wie in de grote bus kan aanpikken, voelt zich redelijk veilig. (Esquire, september 1991)
• Renners met wie je in de bus zit en die op het eind nog even demarreren om snel een minuutje winst te pakken, vind ik klootzakken. (Vrij Nederland, 31/07/1993)
• En Nijdam was ook een hulpeloze non-klimmer die in de bus arriveerde in zware Tour-etappes. (Nieuwe Revu, 12/10/1994)
• Het verschil met vroeger is groot. Toen zat ik een hele dag achter de `bus' te sterven. (De Morgen, 18/07/1997)
• Ronald sleurt aan de kopgroep, vier kunnen er volgen en ik beland in de bus, zoals dat heet. De bus bestaat uit wielrenners die niet zo heel goed kunnen klimmen en elkaar onderweg vinden en steunen in de moeizame strijd tegen de bergen. (Thomas Braun: Ga toch fietsen! De metamorfose van een dikke veertiger. 2011)

2) (1985) (drugs) methadonbus. Sinds 2008 overbodig in Rotterdam. Daar werd een nieuw centrum voor verslaafden gebouwd. Zie ook: busje* komt zo.

• Voorwaarde voor een dagelijkse methadonvertrekking op de bus is dat de verslaafde ich laat registreren op een van de wijkposten. (Elseviers magazine. 1985)
• En de bus is natuurlijk een begrip voor de methadonbus. (Hans Rombouts: Mooipraat. Taal als camouflagemiddel. 1989)
• Met het nieuwe centrum in Rotterdam-Zuid beoogt Bouman GGZ meerdere doelen. ‘Het straatbeeld verbetert. De veiligheid neemt toe. En aan de cliënten kan veel beter individuele zorg en begeleiding worden geboden. Dat was in de bus niet mogelijk’, stelt de instelling voor verslavingszorg die beide groepen een persoonlijk behandelplan belooft.(De Volkskrant, 19/12/2008)

3) (1914-1918) (Vlaanderen, sold.) vrouwelijk geslachtsdeel.

• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)