Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-02-2020

afstraffing

betekenis & definitie

(1969) (sport) het toebrengen of ondergaan van een grote nederlaag. Tevoren vooral een krijgsterm.

• Ineens was er weer paniek in de Limburgiaploeg, welke in de eerste helft vrijwel niet van dit gehavend team geweken was. De defensie werd zeer onzeker. Heerenveen rook zijn kans. Zwart zorgde voor de afstraffing. (Limburgsch dagblad, 31/03/1969)
• Nederland heeft in zijn laatste wedstrijd uit de kwalificatiegroep voor het wereldkampioenschap basketbal een harde afstraffing van Canada gekregen, 84-58 na een ruststand van 41-30. (Trouw, 03/05/1979)
• De Nederlandse damesploeg heeft in de tweede oefenwedstrijd tegen Hongarije een afstraffing gehad: 48-86 (32-44). (Het Parool, 29/08/1980)
• Na de twee eerdere afstraffingen tegen Ajax (0­3 en 0­5) hielden ze in Rotter-dam absoluut geen rekening met een derde vernedering. (HP/De Tijd, 14/05/1993)
• Direct na de afstraffing tegen Stich (6­3, 6­2 en 6­4 in anderhalf uur) keek Henman even de spiegel. (Trouw, 04/07/1997)