Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-08-2022

aardbei

betekenis & definitie

1. (1993) (scheldw.) iemand met rood haar en puisten of sproeten. Ook wel: aardbeienveld.

• (P.G.J. van Sterkenburg: Het Woordenboek der Nederlandse Taal. 1993)
• (Arno Kantelberg: Vloekenboek. Een verzameling hedendaagse verwensingen. 1998)
• Neemt niet weg dat de bond ook ten strijde trekt tegen schelden. Sommigen zullen woorden als 'trut' of 'opdondertje' niet zo erg vinden, zegt Van de Poll. Maar persoonlijk ergert hij zich groen en geel aan het gemak waarmee men-sen elkaar van alles toeroepen en -wensen. "Ook een woord als 'aardbei' kan hard aankomen, als je het zegt tegen iemand met een pokdalig gezicht." (Trouw, 23/03/2005)

2. (2000+) (sold.) luchtmobiel getrainde militair. Vanwege de kleur van de baret.

• Aardbei. Luchtmobiel getrainde militair (vanwege de rode kleur van de baret). (Militair Jargon. Wikipedia, ongedateerd)
• (Militair Jargon in de Telegraaf, 25/06/2010)
• Ook kennen militairen geheel eigen uitdrukkingen die mensen van buiten de militaire maatschappij niet snel zullen begrijpen. Uiensnijer (helikopter), Aardbei (Luchtmobiele militair) en Locals (lokale bevolking) zijn voorbeelden van dit soort uitdrukkingen. Het spreken van een eigen militair jargon maakt ook dat je bij de groep hoort en dat je er onderdeel van uitmaakt. (Erwin Kamp: Na de missie. 2012)
• Klaas z´n beste vriend is kpl Pieter Hol (30). Hij werkt als groene klont bij 43 Mechbrig op de rvs in Oirschot. Eigenlijk wilde hij bij de aardbeien, maar kwam de opleiding niet door. Nu is hij al jarenlang monteur elektrotechnisch materieel en gaat regelmatig op oefening en uitzending. (https://magazines.defensie.nl/defensiekrant/2017/15)

3. (1910) (sch.) rode neus.

• Een derde groep zijn de spotnamen van voorwerpen, die in bepaalde kringen, in jongens-taal, in volkstaal, in soldatentaal, in jagerstaal, in studententaal, in ‘boeventaal, naast de eigenlijke naam ontstaan: knol of raap (horloge), volle maan of maneschijn (kaal hoofd), krentebaard, kaashoofd, rouwranden, (vuile nagels,) aardbei (rooie neus), vuurtoren (roodharige), een kale knikker, kachelpijp, (hogehoed), ezelsoor (in een boek), kinderkopjes (hobbelige straat-keien), pijpesteel (magere hals), koffiemolen (lokaalspoorlokomotief), zwaluw-staart (pandjesjas), dopje, meloentje, kaasbolletje, rijstebol (ronde herehoed), driedekker, schuit, fregat, Dreadnought (nieuwerwetse grote dameshoed); onder soldaten: spuit of potlood (geweer), kaasmes of lat (sabel), brandemmertje (sjako), scheerkwast (pluim), sigarekoker (leren tas), strijkijzers, vioolkisten, sigarekisjes, stoomboten, schuiten, schepen, turftrappers, klompen (schoenen), onder jagers: zweet, wol, pluim, onder studenten: kast (kamer): onder ‘boe-ven’: paraplu, (gevangenis). (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 4. 1910)