behandelt de geschiedenis der broeders Imbrecke en Fritele, die door hun oom Ermanarik* op raad van de valse Sibich ter wille van hun schat gedood worden, ofschoon zij door de trouwe Eckart tot het uiterste worden verdedigd. Deze sage blijkt reeds in de 12de eeuw in de Breisgau te zijn gelocaliseerd.
Sedert de onderzoekingen van Müllenhoff* (Frija und der Halsbandmythus; Zs. f. d. Altertum 30, 217 vlgg.), die deze figuren der heldensage met de Harii, een Lugische stam, die door Tacitus genoemd wordt, in verband bracht, heeft men achter deze sage een Dioscuren-mythe vermoed, die later met de Ermenriksage in verband gebracht is.