Westerhoff (Rembertus), een verdienstelijk Nederlandse!) oudheidkundige, geboren op het eiland Wieringen den 14den Maart 1801, studeerde en promoveerde te Groningen in de geneeskunde en vestigde zich te Warffum, waar hij in den vrijen tijd zijne aandacht vestigde op de natuurlijke historie en op de geschiedenis en oudheden der provincie Groningen. Van 1849 tot 1874 was hij lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, en overleed den 25sten Maart 1874. Reeds als student behaalde hij de gouden medaille door het beantwoorden eener botanische prijsvraag. Ook zag hij zijn „Leerboek over de natuurlijke geschiedenis van de provincie Groningen” bekroond.
In 1835 gaf hij eene vertaling in het licht van de „Natuuriijke geschiedenis der Noordzee” van Arends, met talrijke aanteekeningen. Voorts schreef hij: „De Kwelderkwestie nader toegelicht (1844)”, — en „Twee hoofdstukken uit de geschiedenis van het dijkwezen (1864)” met oudheidkundige aanteekeningen. Wijders ontving hij van de Nederlandsche Maatschapppij ter bevordering der Nijverheid het eermetaal voor de beantwoording eener prijsvraag over de meststoffen, leverde met Acker Stratingh eene „Natuurlijke geschiedenis der provincie Groningen (1839, onvoltooid)” en plaatste een aantal belangrijke opstellen in de „Bijdragen tot de geschiedenis en oudheden der provincie Groningen”.